ridder van, Oostenrijks generaal (Sopron, Hongarije, 14 Juli 1804 - Graz 27 Apr. 1881), was de zoon van een Hongaarsen Protestantsenarts, dietotdekleineadel behoorde. Hij werd officier en kreeg enige bekendheid door zijn optreden tegen Poolse opstandelingen in Galicië in 1846.
Hij streed in de revolutiejaren 1848-1849 in Italië en tegen de Hongaren en verwierf zich naam door zijn moedig standhouden in de slag bij Solferino in 1859, waar hij de rechtervleugel van het Oostenrijkse leger aanvoerde. In 1866, het jaar van de oorlog tegen Pruisen, nam hij met tegenzin het commando op zich over het noordelijke leger: hij achtte zich daartoe strategisch niet bekwaam genoeg en kende ook het operatieterrein, Bohemen, niet. Toen echter aartshertog Albrecht, de enige andere die voor het commando in aanmerking kwam, Benedek voorhield dat een lid van het keizerlijk huis zich niet aan een nederlaag kon blootstellen, zwichtte hij en besloot „zijn eer ten offer te brengen”. De keizer schonk hem grote zelfstandigheid van handelen, maar toen Benedek op 1 Juli, daar hij de situatie hopeloos inzag, aan den keizer telegrafisch vroeg om vrede te sluiten, weigerde deze en informeerde of er al een veldslag had plaats gevonden. Dit geschiedde twee dagen later, bij Königgrätz-Sadowa, waar het Oostenrijkse leger een zware nederlaag leed. Het gelukte Benedek de resten van het leger naar Hongarije te voeren.
Tegen hem en enkele andere generaals werd thans een militair gerechtelijk onderzoek ingesteld, doch Benedek kreeg geen gelegenheid zich voor een krijgsraad te verantwoorden, daar keizer Frans Jozef het onderzoek deed staken. Benedek werd ontslagen en gaf op verzoek van aartshertog Albrecht zijn erewoord, dat hij zich ook verder niet openlijk zou trachten te rechtvaardigen. Hij heeft deze belofte gehouden en zelfs een deel van zijn papieren vernietigd.Het keizerlijk huis heeft hem dus vermoedelijk als zondebok voor de nederlaag gebruikt. Hij leefde verder ambteloos tot zijn dood in Graz. PROF. DR TH.
J. G. LOCHERLit.: Friedjung, Der Kampf um die Vorherrschaft in Deutschland (1897, 2 He); ld., Benedeks nacbgelassene Papiere zu einer Biografie verarbeitet (1901); Toilow, Die Oesterr. Nordarmee imd ihr Führer i. J. 1866 (1906); J. Presland, Vae Victis, The Life of L. v. B. (1934).