aanlegger der beruchte, naar hem genoemde samenzwering te Rome (ca 108 v. Chr. - 62 v.
Chr.). Reeds in zijn jeugd werd hij van wreedheden beschuldigd (hij zou bij de proscripties van Sulla o.a. Gratidianus hebben gedood), maar stond tegelijk als goed krijgsman bekend. Als propraetor van Africa in 67 maakte hij zich door afpersing zó berucht, dat in 66 de consul, die de verkiezingen leidde, weigerde zijn candidatuur voor het consulschapvoor 65 te aanvaarden.
Dientengevolge rees het plan om de gekozen consuls en anderen te doden: onder zijn helpers was Gnaeus Calpurnius Piso de voornaamste. Dit plan (de zgn. eerste Catilinarische samenzwering) mislukte door Catilina’s onbedachtzaamheid. Naar men zegt, werd hij geholpen door Crassus en Caesar, vermoedelijk tegen Pompeius. Vrijgesproken van de aanklacht wegens afpersing, dong Catilina wederom naar het consulaat voor 63.
Zijn tegencandidaat was Cicero. Catilina wekte door zijn gedragingen zoveel argwaan, dat Cicero gekozen werd, met een onbetekenend man, C. Antonius, als collega. Nu trachtte Catilina consul te worden voor 62 onder belofte, dat hij wetten zou afkondigen tot delging der schulden.
Daar Cicero op het gevaar wees, werd Catilina ook nu niet gekozen. Nu beraamde hij een complot om zich met geweld van de macht meester te maken, gesteund door aristocraten (met name Publius Cornelius Lentulus), veteranen en gepeupel. De consul Cicero kwam van de plannen op de hoogte en onthulde deze in een redevoering in de senaat. 22 Oct. 63 v. Chr. gaf daarop de senaat de consuls machtiging alles te doen, wat nodig was in het belang van de staat.
Nu trof Catilina maatregelen (in de nacht van 6 op 7 Nov.) om verschillende senatoren (ook de consul Cicero) te vermoorden, een slavenopstand te verwekken, een deel van Rome in brand te steken, een opstand te ontketenen in de kuststreken (wellicht om de korentoevoer van Rome af te snijden), in Apulië, Bruttium en Gallia Cisalpina, en een legermacht in Etrurië te verzamelen, om tegen Rome op te rukken. Ook hiervan kreeg Cicero kennis. Hij verijdelde een moordaanslag tegen zichzelf, riep 8 Nov. een senaatszitting bijeen en hield hier zijn beroemde eerste Catilinarische redevoering, waarin hij Catilina verzocht de stad te verlaten. Deze ging naar zijn hoofdmacht in Etrurië.
Antonius werd met een leger tegen hem gezonden, nadat Catilina tot vijand van de staat was verklaard. Zijn handlangers trachtten een revolutie voor te bereiden tegen de eerste dag der Saturnalia (17 Dec.), maar hun plan werd door gezanten der Allobrogen uit Gallië verraden aan Cicero, die nu de in Rome aanwezige aanhangers van Catilina ter dood liet brengen (5 Dec.), een daad, die hem later ten laste werd gelegd, omdat hij het recht van beroep op het volk (de zgn. provocatio) had verwaarloosd. Catilina trachtte naar Gallië te ontkomen, maar werd bij Pistoria in Etrurië ingesloten. Hij sneuvelde, dapper strijdend (62).
Het oordeel der Oudheid over hem is afwijzend. In moderne tijd heeft men wel eens (zo nog G. P. Amato in 1934), vergeefs, getracht hem eer voor te stellen als een revolutionnair hervormer dan als een misdadiger.Lit.: bronnen: Sallustius, Catilina; Cicero, Redevoeringen tegen Catilina; Gaston Boissier, La conjuration de Catilina (1905); E. G. Hardy, The Catilinarian Conspiracy (Oxford 1924); E. v. Stern, C. und die Parteikämpfe im Rom der Jahre 66-63 (Dorpat 1883); R.
Wirtz, Beiträge zur Catilin. Verschwörung (Aachen 1910); FI. Speck, C. im Drama der Weltliteratur (Leipzig 1906); thans vooral: E. Manni, L.
S. G. (Firenze 1939).