(Lodewijk Alphonsus Maria), Nederlands schrijver, onder pseudoniem Albert Helman (Paramaribo 7 Nov. 1903); vestigde zich in 1922 in Amsterdam, waar hij korte tijd als onderwijzer werkzaam was. Aan verschillende bladen is hij verbonden geweest; tot 1927 aan De Gemeenschap. In de Spaanse burgeroorlog nam hij deel aan de strijd tegen Franco; in 1949 keerde hij terug naar Suriname, waar hij in 1950 enige tijd landsminister voor Onderwijszaken en Volksgezondheid was.
Helman’s eerste boek Zuid-zuidwest (1926) is een hoogtepunt in zijn oeuvre gebleven. Tot zijn beste werk behoren vooral de bundels korte verhalen Hart zonder land (1929) en Het euvel Gods (1932). In zijn romans munt het beschrijvende uit boven de karaktertekening; meermalen zijn zij door een dunne draad bijeengehouden verhalen. De kracht en bekoring van Helman’s beste werk is zijn primitivisme, geworteld in de Westindische natuur, maar het wordt soms zijn zwakheid, waar hij het primitieve te nadrukkelijk terugzoekt.
Bibl.: Mijn aap schreit (1927); Serenitas (1930); De stille plantage (1931); Waarom niet? (1933); Orkaan bij nacht (1934); Hun weg tot u (1935); De dolle dictator (i935); Ratten (1936); Aansluiting gemist (1936); ’s Mensen heen- en terugweg (1937) 5 Het vergeten gezicht (1939); De dierentuin (1942); De rancho der X mysteries (1941); Afdaling in de vulkaan (1949); Toneel) Overwintering (1931); Triangel (1931) Voorts: Van pij en burnous (1927, reisverhaal, met Alb. Kuyle); Wij en de literatuur (1931); Leef duizend levens (1942, over de roman); De put der zuchten (1941, vert. uit Spaanse poëzie); Ontsporing (1945, poëzie); Een doodgewone held (1946, het leven van de verzetsman Gerrit van der Veen).
Muziek: Les vacances du Patin (1925); Arcadia (1927); Triptiek.
Lit.: Max Nord, A. H. (1949).