graaf, Nederlands zeeofficier (vermoedelijk Keken 1718 - Hoeven N.Br. 28 Dec. 1793), trad in 1736 als adelborst in dienst bij de Admiraliteit van Amsterdam en werd in 1740 bevorderd tot luitenant, in 1747 tot extra-ordinaris, in 1756 tot ordinaris kapitein en in 1776 tot schout-bij-nacht. Twee jaar na het uitbreken van de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-1783) vertrok hij naar West-Indië, waar hij een jaar lang krachtig en beleidvol optrad tegen de talrijke Britse kapers, die vooral het voor de handel gunstig gelegen St Eustatius belaagden.
In Dec. 1779, toen Engeland, ook met Frankrijk en Spanje in oorlog geraakt, de Nederlandse koopvaarders steeds onrechtmatiger bejegende, ontmoette hij als commandant van een convooi-eskader een Britse overmacht onder de commodore Charles Fielding, die hem dwong de vlag te strijken en de koopvaarders opbracht naar Portsmouth, waarheen Van Bylandt hem met zijn drie oorlogsbodems meende te moeten volgen. Wegens dit voorval werd de Oranjegezinde schout-bij-nacht door de anti-stadhouderlijke en anti-Engelse partij van verraad beschuldigd, doch hij werd door een hoge zeekrijgsraad vrijgesproken. Hij bleef echter gewantrouwd, en dit werd hem bijna noodlottig, toen na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) de aan velerlei oorzaken te wijten werkeloosheid der zeemacht tot nieuwe, grotendeels onrechtvaardige beschuldigingen tegen stadhouder Willem V en de over het algemeen Oranjegezinde zeeofficieren aanleiding gaf. Vooral na het in 1782 onberaden genomen, maar spoedig herroepen besluit tot het zenden van 10 oorlogsschepen naar Brest voor eventuele samenwerking met de bondgenoot Frankrijk (z Brest, zaak van) laaiden de politieke hartstochten op.
Van Bylandt, sinds 1781 vice-admiraal, was met het bevel der expeditie belast, doch had haar onmiddellijk op goede gronden, hoewel met weinig tact, voor onuitvoerbaar verklaard. Vijf jaar lang hield de vraag, of hij en zijn officieren sabotage hadden gepleegd, de gemoederen in beroering. Na een langdurig onderzoek door een staats- en extrajudiciële commissie, waarin bekende Patriotten zitting hadden, werden de betrokkenen in 1786 gedaagd voor een gedelegeerde rechtbank uit de verschillende Admiraliteiten behalve die van Amsterdam, waaronder juist Van Bylandt en de meeste officieren ressorteerden. De vice-admiraal, die alléén dit laatste college als zijn bevoegde rechter erkende en wist wat hem van de gedelegeerde rechtbank en de daarbij aangestelde openbare aanklager, Pieter Paulus, te wachten stond, deed als Gelders ridder een beroep op de Staten van zijn gewest, die hem inderdaad op grond van het jus de non evocando in bescherming namen en hem verboden voor andere dan zijn wettige rechters te verschijnen.
Door de val der Patriottenpartij in 1787 geraakte de zaak ten slotte van de baan.Van Bylandt, die als luitenant-admiraal en inspecteur van het korps zeeartilleristen overleed, was een bekwaam, in de school van Cornelis Schrijver gevormd zeeofficier. Hij droeg belangrijk bij tot het herstel van orde en tucht op de vloot, mede in de strijd tegen de Barbarijse zeerovers, en bevorderde door enige, ook op eigen ervaring berustende geschriften de wetenschappelijke scholing zijner collega’s naar het voorbeeld van de marine in Frankrijk en Engeland.
DR J. K. OUDENDIJK
Bibl.: Zee-tactiek of grond-regulen der krijgskunde ter zee, 2 dln (Amsterdam 1767); De seinen voor een eskader (1777).
Lit.: J. C. de Jonge, Gesch. v. h. Ned. Zeewezen, 2de dr., dl V (Haarlem 1862).