(Lajos), aanvoerder der Hongaarse omwenteling in 1848 (Monok, Zemplen, 19 Sept. 1802-Turijn 20 Mrt 1894), was aanvankelijk advocaat en als plaatsvervanger van een magnaat, lid van de landdagen van 1825-1827 en 1832-1836. Van 1837-1840 zat hij gevangen wegens hoogverraad.
Van 1841-1844 was hij redacteur van het leidende orgaan der Hongaarse liberalen, de Pesti hirlap. In de landdag van 18471848 trad hij als meeslepend redenaar aan het hoofd der nationaal-liberale oppositie. Hij eiste afschaffing der privileges van de adel, vrijheid voor de boeren, parlementair bestuur en volledige drukpersvrijheid. Na het uitbreken der Maartrevolutie (z Hongarije, geschiedenis) stond hij aan het hoofd der radicale onafhankelijkheidspartij, die echter tevens volledige magyarisatie der Slavise, Roemeense en Duitse inwoners van Hongarije nastreefde. Minister van Financiën in het sedert 17 Mrt 1848 opgetreden gematigde ministerie-Batthyany, was hij door zijn onverzoenlijkheid een lastig collega voor de andere ministers. Zo bewerkte hij bijv. de uitgifte van Hongaars papiergeld, zette het lichten van een nationale krijgsmacht van 200 000 man en een lening van 42 millioen gld door. Ten slotte brak op 22 Sept. de open oorlog met Oostenrijk uit. Kossuth werd het voornaamste lid van een Comité voor Nationale Verdediging van zes leden: feitelijk dictator. Door de overwinningen van Windischgratz moest deze regering echter in de eerste dagen van 1849 de wijk nemen naar Debrecen achter de moerassen van de Theiss. De Oostenrijkers weken in April weer terug (z Klapka). Boedapest werd hernomen, de 14de werd het Huis Habsburg vervallen verklaard van de troon en Kossuth staatspresident. Maar nu riep Wenen Rusland te hulp en de Hongaren moesten capituleren voor de troepen van Paskewitsj. Kossuth vluchtte naar de Turken, die weigerden hem uit te leveren, maar hem van 1850-1851 interneerden. In Engeland en Amerika maakte Kossuth daarop propaganda voor de Hongaarse zaak. In 1859 onderhandelde hij met Napoleon III over het ontketenen van een Hongaarse opstand. Hij was toen voorstander van de trooncandidatuur van Jérôme Bonaparte. In de Italiaanse oorlog vormde hij met Klapka een Hongaars legioen onder bevel van Garibaldi. In 1867 richtte hij een protest tegen de Ausgleich. De rest van zijn leven verbleef hij in Italië ondanks zijn herhaalde verkiezing tot volksvertegenwoordiger in Hongarije. Zijn gebeente werd naar Hongarije overgebracht.Bibl.: Volledige werken, 13 dln (Budapest 1880-1911); een gedeelte in Engelse (Memoirs of my Exile, London 1880) en Duitse vertaling (Meine Schriften aus der Emigration, 3 Bde, Pressburg 1880-1882).
Lit.: R. Springer, L. K., 2 dln (1853) j F Newman, Reminiscences of Two Exiles (1888); E. Kastner, Mazzini e K., Lettere e documenti inediti (Firenze 1929); O. Zarek, K., Die Liebe eines Volkes (1935); Somogyi, L. K. (1894).