zijn infecties met leptospiren, d.z. slanke, buigzame bacteriën met de vorm van een spiraal met vele, ondiepe windingen, behorende tot de familie der Spirochaetaceae (z bacteriën). Er zijn ca 20 soorten leptospiren bekend, die in het laboratorium worden onderscheiden door immunologische reacties.
Leptospiren veroorzaken infecties bij verschillende dieren en bij de mens. De laatste wordt in de regel besmet door leptospiren, afkomstig van knaagdieren. Besmetting van mens op mens is zeer zeldzaam. Deze ziekten behoren derhalve tot de zoönosen, dit zijn infectieziekten, die op de mens worden overgebracht door dieren.In Nederland zijn van belang:
a. de ziekte van Weil, veroorzaakt door Leptospira ictero-haemorrhagica
b. de canicolakoorts, veroorzaakt door L. canicola en
c. de veldkoorts of modderkoorts, veroorzaakt door L. grippotyphosa.
a. De L. ictero-haemorrhagica komt zeer veel voor bij ratten, die in het W. van Nederland voor 50-75 pct zijn besmet. Met de rattenurine komen de leptospiren in het water, zodat de mens o.a. bij het zwemmen of door een val in het water kan worden aangetast. Door kleine wondjes in huid of slijmvliezen, en wellicht ook door gezonde slijmvliezen, dringen de leptospiren naar binnen. Beroepsinfecties komen voorbij rioolarbeiders, slachthuisemployé’s en vissers.
Na een incubatieperiode van 4-19 en gemiddeld ca 10 dagen wordt men plotseling ziek met een koude rilling, hoge koorts, hoofdpijn en spierpijnen, vooral in de kuiten. Vaak is er conjunctivitis (.z bindvlies). De koorts daalt na 4-7 dagen lytisch, maar intussen zijn er bij 1/3 à 2/3 der patiënten verschijnselen ontstaan van hepatitis (ontsteking van de lever) met geelzucht en van haemorrhagische nephritis (z nierziekten). De laatste kan in ernstige gevallen leiden tot een zeer geringe urineproductie (oligurie) of zelfs tot anurie en vormt dan een groot gevaar voor het leven. Soms zijn er verschijnselen van meningitis (hersenvliesontsteking); een enkele maal verloopt de ziekte van Weil uitsluitend onder het beeld van meningitis. Bloedingen van huid en slijmvliezen komen voor. Niet zelden stijgt de temperatuur, ongeveer een week na de aanvankelijke daling opnieuw; ook de tweede koortsperiode eindigt lytisch na ongeveer een week.
In het begin der ziekte zijn de leptospiren in het bloed te vinden, later kan men antistoffen in het bloed aantonen. Penicilline heeft alleen in een vroeg stadium enige uitwerking; aureomycine schijnt werkzamer te zijn. De lever- en nieraandoeningen moeten vnl. symptomatisch worden behandeld. De praeventie bestaat vooral uit bestrijding der ratten, het ratvrij bouwen van zweminrichtingen en het verbieden van zwemmen in verontreinigd water.
b. De L. canicola is afkomstig van honden. Het ziektebeeld van de canicola-koorts bij de mens gelijkt op dat van de ziekte van Weil, maar is minder ernstig; icterus ontstaat niet, meningitis betrekkelijk vaak.
c. Veldmuizen vormen de besmettingsbron der modderkoorts, die in 1941 voor het eerst in Nederland is waargenomen, doch in Duitsland reeds sedert 1890. De ziekte ontstaat o.a. door het blootsvoets werken op ondergelopen land, door de beet der muizen bij het vangen der diertjes en door zwemmen of baden in een besmette omgeving. De meeste gevallen komen voor in zomer of herfst. Ook deze ziekte gelijkt min of meer op die van Weil, maar de sterfte is zeer gering, en geelzucht is een uitzondering, terwijl maag-darmstoornissen er vaak bij voorkomen. Verder ontstaat er bij de daling der koorts dikwijls een exantheem, dat op mazelen, roodvonk of vlektyphus gelijkt. Kenmerkend is een relatieve bradycardie. Evenals bij andere leptospirosen ziet men vaak een koortsrecidief.
DR H. J. VIERSMA.