Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Leonce REYPENS

betekenis & definitie

Vlaams schrijver (Mortsel 26 Febr. 1884), trad in 1902 in de orde der Jezuïeten, promoveerde in 1914 te Leuven in de Germaanse philologie, is een van de stichters van het Ruusbroec-Genootschap (1925). Hij legde zich toe op de studie van de Nederlandse mystieke literatuur, vestigde de aandacht op Beatrijs van Nazareth en G.

Appelmans en mag als de beste Ruusbroec-kenner beschouwd worden. Hij schreef ook gedichten en verwierf ruime bekendheid met keurig geschreven geestelijke bespiegelingen, Christusuren (onder pseud. Theophilus). Hij leidde met D. Vansina het Katholiek tijdschrift De Pelgrim (1929-1931) en introduceerde de dichteressen Jeanne van de Putte en Reninca bij het lezerspubliek,DR R. F. LISSENS

Bibl. Poëzie: Gewijde bloei (Lier 1912); Berchmanssonnetten (Leuven 1921); Liederen van moeder (Alken 1922). Proza: Christusuren, onder pseud. Theophilus, 3 dln (Leuven 1921, 1924, 1931). Studies, tekstuitgaven, bloemlezingen: Rabindranath Tagore (Brussel 1925); Ruusbroec (ibid. 1926); Beatrijs van Nazareth, Seven manieren van Minne, uitg. in samenw. met J. van Mierlo (Leuven 1926); Licht- en liefdebloemen uit Ruusbroec (Antwerpen 1926); Het brandglas-poëem van pelgrim E. Yoors (Antwerpen 1929); Ruusbroec de Wonderbare, in samenw. met D.

A. Stracke en J. van Mierlo (Leuven 1932); Ruusbroec de Wonderbare, bloeml. uit zijn werk als „Doctor divinus” (Antwerpen 1941); Uren met Ruusbroec (Baarn 1943). Verder uitg. van versch. werken van Ruusbroec in: Jan v. Ruusbroec, Werken, 4 dln (Mechelen 1932-1934).

< >