Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Leo GOEMANS

betekenis & definitie

Vlaams taalkundige (Leuven 5 Febr. 1869), promoveerde te Leuven in 1890 (klassieke talen), was achtereenvolgens leraar aan het Leuvense Atheneum, inspecteur en inspecteur-generaal van het Gymnasiaal en Normaal onderwijs, sedert 1923 vast secretaris van de Koninklijke Vlaamse Akademie voor Taalen Letterkunde. In 1895 richtte hij met Ph.

Golinet e.a. de Leuvensche Bijdrage op het gebied van de Germaansche philologie en in ’t bijzonder van de Nederlandsche dialectkunde op; in 1896 werd hij mede-oprichter van de Revue des Humanités. Zijn wetenschappelijke belangstelling gold in de eerste plaats de fonetiek en de studie van de Brabantse dialecten ; hij nam ook een aanzienlijk deel aan de strijd voor behoud en uitbreiding van het onderwijs der klassieke talen.Bibl.: Het dialect van Leuven, een phonetisch-historische studie (1897) ; A. Sexagius’ De Orthographia linguae belgicae (met inleiding en aanteek., 1900); Een bijdrage tot de kennis van het Antwerpsch dialect in de 16de eeuw (1906) ; De quantiteit der vocalen a en i in het dialect van Leuven (1907); Het Lovianiense in Kiliaen’s Etymologicum (1927); Traité de prononciation française (5de druk, 1938, met A. Grégoire) ; Leuvensch Taaleigen, Woordenb. I (1936).

< >