(afgeleid van het Griekse φωνή phonè klank) noemt men het experimenteel onderzoek van de spraakklanken; thans wordt deze term scherp onderscheiden van klankleer* en van phonologie*. De belangstelling voor dit onderzoek bestond reeds sedert lange tijd bij de physici en de physiologen: onder deze laatsten was het de Nederlander F.
G. Donders* die door zijn Physiologie der Spraakklanken als de baanbreker op dit gebied mag worden beschouwd. Een zelfstandige fonetische wetenschap ontstaat enige tijd later, wanneer de Franse priester P. Rousselot* toevallig bekend raakt met de grafische methode toegepast op allerlei physiologische verschijnselen in het laboratorium van Marey. De verdienste van Rousselot (die oorspronkelijk dialectoloog was) is het geweest, de fonetische problemen van het standpunt van de linguist uit te beschouwen en de instrumenten van de physici en physiologen in deze richting te verbeteren en aan te vullen. Sedert het begin van de 20ste eeuw zijn in de voornaamste universiteiten fonetische laboratoria ontstaan.De fonetische onderzoekingen kunnen een drievoudig voorwerp hebben:
1. de bewegingen van de organen, die de spraakklanken tot stand brengen;
2. de aerodynamische eigenschappen van de luchtstroom, die uit de longen wordt gestuwd (volume, snelheid enz.);
3. de acoustische eigenschappen van deze luchtstroom (duur, toonhoogte, intensiteit, timbre van de klanken).
De grafische methode berust op het volgende beginsel: waar nauwkeurige studie van een verschijnsel door directe waarneming door middel van de zintuigen niet mogelijk is, wordt in plaats van het verschijnsel zelf het zichtbare spoor bestudeerd, dat op een registreervlak werd opgetekend. Het registreervlak kan van verschillende aard zijn: het allereenvoudigste is het zgn. kunstmatig verhemelte. Van het harde verhemelte wordt een afdruk genomen met de door tandartsen gebruikte Stent; deze stof wordt na afkoeling zeer hard; op dit bol model wordt nu uit bladtin of uit caoutchouc (ca 1/10 mm) een hol verhemelte gevormd (zonder de tanden). De onderzijde wordt zwart gekleurd met vernis en dan met wit poeder bestrooid; nu wordt het tegen het monddak gedrukt. Bij het articuleren vaagt de tong het witte poeder weg en tekent zo haar aanrakingsgebied af; dit wordt nu gefotografeerd of nagetekend. Bij de uitspraak van t, d, n wordt de tong met punt en zijranden tegen de bovenkiezen en het tandvlees aangedrukt en de ademstroom op deze wijze tegengehouden (z medeklinkers); de stippellijn in fig. 1 duidt de achterste grens aan van de tong-verhemelte-aanraking bij de gemouilleerde t’, d’, n’, zoals die vaak voorkomen in de Nederlandse vormen: katje, had je, plunje (z mouillering). Fig. 2 stelt de voorste grens voor van het aanrakingsgebied van de Nederlandse k-klanken, zoals die voorkomen in de woorden koe, kaas, kies en ten slotte bij mouillering (k’) als in bakje. In de meeste gevallen is het registreervlak echter van geheel andere aard, nl. een draaiende cylinder, die met beroet papier is bedekt (kymograaf), een gevoelige plaat of film, ofwel de zachte was van een fonograafrol of -plaat (spreekmachine*). De schrijfstift bestaat meestal uit een dun strohalmpje, waaraan een metalen of hoornen puntje is bevestigd; wordt in was geregistreerd, dan wordt een snijdende punt gebruikt, die in de zachte oppervlakte kan dringen.
Daar het bijna nooit mogelijk is de schrijfstift vast te maken aan de organen zelf, wordt tussen orgaan en schrijfstift een zgn. luchttransport ingeschakeld; de beweging van het orgaan of van de luchtstroom wordt overgebracht op een ingesloten luchtmassa: de druk hierop uitgeoefend wordt nu door een registreerkapsel opgevangen en pas hieraan is de schrijfstift bevestigd. Een zeer eenvoudige registreerkapsel, zoals die door Rousselot werd gebruikt; bestaat uit een metalen schoteltje, waarover een elastisch membraan is gespannen; op dit is een rond plaatje vastgehecht en hierop rust in een hefboompje dat tevens schrijfstift is; wordt nu bijv. lucht in het metalen buisje geblazen, dan zal de luchtdruk onder het membraan dit naar boven duwen en de schrijfstift zal meegaan.
Daar nu bij alle spraakklanken (behalve de uiterst zeldzame ingeademde klanken) de lucht uit de longen langs mond of neus naar buiten stroomt, is het voldoende deze luchtstroom op te vangen en hem naar de kapsel te leiden; al zijn afwisselingen in kracht en snelheid (dus ook de trillingen) zullen overgeplant worden op het elastische membraan: daar de schrijfstift een hefboom is, waarvan de ene arm veel langer is dan de andere (enerzijds de afstand van de punt van de stift tot in het middelpunt B en anderzijds van daar tot het draaipunt, G enkele mm meer rechts), zullen de membraanbewegingen zeer vergroot zichtbaar zijn aan het uiteinde van de stift. Drie kapsels van nieuwer model (naar Scripture) zijn zo boven elkaar geplaatst, dat de drie stiften tegelijk kunnen schrijven: dit is nodig, wanneer tevens moeten opgetekend worden: de luchtstroom uit de mond, die uit de neus en bijv. de trillingen die zich voortplanten van de stembanden door het schildkraakbeen (Adamsappel).
Is de proef afgelopen, dan wordt het beroete papier voorzichtig van de cylinder verwijderd en in fixeervernis gedompeld, zodat de witte lijntjes (de zgn. curve) niet meer kunnen uitgewist worden. Door een fotografische methode kan nu deze witte curve op zwarte grond omgezet worden in een zwarte curve op witte grond. Hier werd het Engelse woord hominy geregistreerd; er staan drie reeksen trillingen boven elkaar: de bovenste (N) zijn de neustrillingen, de middelste (M) de mondtrillingen, de onderste worden voortgebracht door een stemvork: hieraan werd ook een stift vastgemaakt en met de registreercylinder in aanraking gebracht.
Wanneer wij bijv. de mondcurve nagaan, zien wij, dat de pen eerst een kromme lijn naar boven toe heeft beschreven: dit is de lucht, die bij het aanblazen van de h ontsnapt; dan komen de trillingen van de klinker o, nu een rechte lijn (van m tot i): de mond is dicht bij het uitspreken van de neusmedeklinker m, de stift blijft dus onbeweeglijk en schrijft een rechte lijn; daarna komen de trillingen van de i en weer een rechte lijn, ditmaal bij de n: de mond wordt nu afgesloten door het aandrukken van de tong tegen het tandvlees; eindelijk komen de trillingen van de y. De bovenste lijn vertoont nu zeer duidelijke trillingen juist op de twee plaatsen, waar de mondlijn zonder trillingen is, nl. bij m en n: inderdaad, hier ontsnapt de trillende lucht uitsluitend langs de neus. Wanneer men de neuslijn echter nauwkeuriger bekijkt, ziet men kleine trillingen, ook daar waar (op de mondlijn) zuivere mondklanken worden uitgesproken: deze trillingen ontstaan, doordat de luchttrillingen van de mondholte zich door het harde verhemelte heen voortplanten in de neusholte.
De trillingen van de stemvork zijn streng regelmatig en dienen als maatstaf voor de berekening van duur en toonhoogte; voor verdere bijzonderheden over deze ontleding van de curven verwijzen wij naar de fonetische handboeken.
Naast deze grafische registrering wordt de glyphische methode gebruikt: de stift schrijft niet maar kerft in een zachte stof (z spreekmachine). De moderne techniek heeft steeds fijnere registreermethoden ter beschikking gesteld van het fonetisch onderzoek. Wij noemen slechts de voornaamste.
Daar de schrijfstift door haar eigen gewicht een gedeelte der bewegingen van het membraan doet verloren gaan, heeft men ze vervangen door een lichtstraal: aan het membraan van de kapsel wordt een spiegeltje bevestigd; hierin wordt een lichtstraal geworpen op zulk een wijze, dat het invallende en het teruggekaatste licht een bekende hoek vormen. De teruggekaatste straal, die dus meetrilt met het membraan, wordt opgevangen op een gevoelige plaat of film, die regelmatig wordt voortbewogen achter een lichtdicht scherm met een zeer smalle spleet; de bewegingen van het membraan worden aldus zeer vergroot op de gevoelige oppervlakte als een golvende lijn opgetekend, die de karakteristieke trekken van het te bestuderen geluid weergeeft. Deze fonodeik (in 1909 door Millar uitgevonden) is te beschouwen als een voorloper van de klankfilm volgens het transversaalproces.
Ten slotte heeft de electrotechniek in de laatste decenniën nieuwe registreermethoden aan de fonetiek geschonken. Behalve de spreekmachine noemen we de kathode straaloscillograaf, de klankfilm en de nieuwe visible speech-apparatuur.
De kathode straaloscillograaf registreert door middel van een electronenstroom, die door magneten wordt gericht en een lichtpunt vormt op een fluorescerend scherm; de wisselingen in spanning door het spreken voor een microfoon veroorzaakt doen het lichtpunt heen en weer bewegen: deze beweging wordt door middel van een cinematografische camera op een zeer snel lopende film of op gevoelig
De klankfilm verenigt alle voordelen van de grafische en de glyphische methoden: de schrijfstift heeft geen gewicht (lichtstraal), de klanken kunnen weer afgehoord worden en daarenboven zijn de bewegingen van de buitendelen der spraakorganen zichtbaar op het scherm (z bioscoop). De Nederlandse dialectoloog G. G. Kloeke heeft voor het eerst de klankfilm voor taalkundige doeleinden gebruikt: in 1932 werd onder zijn leiding een dergelijke film van het dialect van BunschotenSpakenburg, aan de voormalige Zuiderzee, vervaardigd.
Gedurende Wereldoorlog II hebben de Amerikaanse Bell Telephone Laboratories een Visible Speech trachten te verwezenlijken; de term heeft hier een andere betekenis dan die welke in de 19de eeuw er aan werd gegeven (z fonetisch schrift). Er werd een toestel gebouwd dat de spraakklanken zo registreert dat een dove ze herkent en kan nazeggen. Dit is mogelijk omdat de verschillende eigenschappen van de spraakklanken op aanschouwelijke en eenvoudige wijze in éénzelfde figuur zijn verenigd: de verschillende formanten of bijtonen staan boven elkaar als donkere lijnen van beneden naar boven: de frequentie of toonhoogte wordt uitgedrukt door de plaats van de schaduwstreep op de film, de dynamische intensiteit of gebruikte kracht door de graad van zwartheid, de kwantiteit of duur door de horizontale lengte (abscis). De uitvinders hopen deze methode zo ver te ontwikkelen dat door verbinding van registreerapparaat en telefoon de getelefoneerde gesprekken automatisch zullen zichtbaar worden op een scherm, zodat geheel dove personen een telefoongesprek zullen kunnen voeren. Ten slotte noemen we de thans zeer gepopulariseerde magnetofoon, die echter meer een spreekmachine* dan een gewoon registreerapparaat is.
PROF. DR L. GROOTAERS
Lit.: Een handboek, waarin de nieuwste stand van de fonetische experimenteertechniek enigszins volledig wordt beschreven, bestaat niet. Voor de ontwikkeling van de fonetische methoden zijn thans nog van belang: P. Rousselot, Principes de phonétique expérimentale (2de dr., Paris 1924-1925); H. Gutzmann, Physiologie der Stimme und Sprache (Braunschweig 1909); J. Poirot, Die Phonetik (in:Tigerstedts Handb.d. physiol. Methodik); G. PanconcelliCalzia, Die experim. Phonetik in ihrer Anwendung auf die Sprachwissenschaft (Berlin 1924); E. W. Scripture, Anwendung der graphischen Methode auf Sprache und Gesang (Leipzig 1927); talrijke afbeeldingen van apparaten bij Th. Ba ad er, Einführung in die Lautschrift und die instrumentale Sprachregistrierung (Nijmegen 1933). Een algemene inleiding tot de wetensch. en pract. studie van de fonetiek vormt E. Dieth, Vademekum derPhonetik (Bern 1950); L. Kaiser, Phonetiek (1950); voor de Nederlandse fonetiek: H. Zwaardemaker en L. P. H. Eijkman, Leerboek der phonetiek, inzonderheid met betrekking tot het Standaardnederlands (Haarlem 1928) en E. Blancquaert, Practische Uitspraakleer van de Ned. Taal (3de dr., Antwerpen 1950). Voor de acoustische zijde van de fonetiek zie het speciaal voor fonetici geschreven werk van M. Joos, Acoustic Phonetics (Baltimore, 111., 1948 Monograph Nr 23 als supplement bij het tijdschrift Language); voor de nieuwe Visible Speech-methode, zie R. K. Potter, G. A Kopp and H. C. Green, Visible Speech (New York 1947).
Tijdschriften: Vox, Internationales Zentralblatt für experim. Phonetik (Hamburg 1913-1936); Revue de phonétique (Paris 1911 vlgg.); Archives néerlandaises de phonétique expérimentale (La Haye-Amsterdam 1927 vlgg.); Archiv für die gesamte Phonetik (Berlin 1937 vlgg.); Zeitschr. f. Phonetik u. allg. Sprachwissenschaft (Berlin 1947 vlgg.); ten slotte verschijnen geregeld opstellen over de registrering van de menselijke stem in tijdschriften voor physiologie en voor acoustiek.