bezworen overeenkomst of verordening ter handhaving van openbare vrede en rechtszekerheid binnen een bepaald gebied door reglementering, c.q. verbod, van veten en van andere verstoringen van rust en orde. Inz. worden onder deze term begrepen de wereldlijke landvredes der Middeleeuwen, die voortgekomen zijn uit, of beïnvloed zijn door, de kerkelijke Godsvredebeweging.
De treuga terrae, gehandhaafd door koning, landsheer of vredeverbond, trad in de plaats van de treuga Dei.In Vlaanderen hebben de graven, ook met het oog op uitbreiding van eigen macht, sinds 1030 de Godsvredebeweging gesteund en in 1063 (Boudewijn V) een Godsbestand afgekondigd, waarbij particuliere oorlogen slechts gedurende drie dagen per week werden toegestaan, zekere categorieën personen en goederen werden gevrijwaard voor geweld en overtreders ook met wereldlijke straffen werden bedreigd. In het begin van de 12de eeuw was de vrede algemeen geworden, beschermd door de graaf, die zich het monopolie van gewapend optreden voorbehield : ,,’s graven vrede”. Ook in Normandië en in het Normandische Sicilië is reeds vroegtijdig de hertog (de koning) als beschermer van de openbare orde in de plaats getreden van de Kerk (1092). De koning van Frankrijk schijnt eerst in 1155 het initiatief van de geestelijkheid te hebben overgenomen, toen een 10-jarige landvrede werd afgekondigd die geestelijken, kooplieden en landbouwers beschermde. In de 13de eeuw werd, waarschijnlijk door Philips Augustus, de quarantaine-le-roi ingesteld : vijandelijkheden mochten eerst 40 dagen na aanzegging der vete beginnen, opdat alle betrokkenen konden zijn gewaarschuwd en mogelijkheid voor verzoening zou zijn geschapen.
In het Duitse rijk hebben sedert 1103 de koningen min of meer gedetailleerde landvredewetten (constitutionespacis: gedurende lange tijd practisch de enige rijkswetgeving) uitgevaardigd, waarvan de constitutie) Moguntina (Mainz) van Frederik II (1235) de belangrijkste is. Zij vonden hun bekroning in de „eeuwige landvrede”, afgekondigd op de rijksdag van Worms in 1495, die meermalen is vernieuwd en aangevuld. De uitvoering werd echter meer en meer overgelaten aan de landsheren, die van de landvredebeweging het meeste politieke voordeel hebben getrokken. In landvredes voor bepaalde streken zijn soms partiele uitvoeringsmaatregelen te zien van rijkswetten, soms ook zijn zij ontsproten aan het initiatief van plaatselijke instanties: vorsten, baronnen, gemeenten. Zo bestond in de Friese landen sedert de eerste helft van de 12de eeuw de landvredebond van Upstalboom. In de Spaanse koninkrijken en elders is een overeenkomstige ontwikkeling waar te nemen. Effectief is de landvrede echter overal eerst geworden als gevolg van de versterking der vorstelijke macht, gelijk in Engeland (waar de Godsvredebeweging geen voedingsbodem vond) sinds de Normandische verovering de vrede door de koning is gehandhaafd.
Lit.: J. Yver, L’interdiction de la guerre privée dans le très ancien droit normand (1928); S. Hertzberg-Fränkel, Die ältesten Land- und Gottesfrieden in Deutschland (in: Forsch, z. deutschen Gesch. XXIII, 1883, blz. 117-163); L. Quidde, Hist, de la paix publique en Allemagne au moyen âge (1929) ; E. Wohlhaupter, Studien zur Rechtsgesch. der Gottes- und Landfrieden in Spanien (1933). Verdere lit. bij G. v. Schwerin-H. Thieme, Grundzüge der deutschen Rechtsgesch. (4de dr. 1950), blz. 136.