Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LANDKAARTEN

betekenis & definitie

zijn verkleinde afbeeldingen van delen der aardoppervlakte of ook van de gehele aardoppervlakte op een plat vlak. In nieuwere tijd zijn ook wel landkaarten op het gebogen vlak vervaardigd, zoals die van Italië door Cesare Pomba, waarbij rekening wordt gehouden met de bolvorm der aarde; in de practijk hebben zij echter tot dusver weinig navolging gevonden.

De landkaarten staan tegenover de zeekaarten, waarop vnl. de zeeën zijn afgebeeld, terwijl hier de afbeelding van het land hoofdzaak is. Ook verschillen zij, zoals de naam aanduidt, van astronomische en sterrenkaarten, hoewel deze ook vaak deel uitmaken van de atlassen, waarin landkaarten gewoonlijk verzameld zijn.Indeling

Men verdeelt de landkaarten naar haar inhoud in. hydrografische kaarten, waarop men hoofdzakelijk de rivieren en kanalen met verschillende opgaven daaromtrent vindt, orografische kaarten, waarop vnl. de gebergten, hoog- en laaglanden worden aangeduid en waarbij vaak door isohypsen de hoogte van het terrein wordt aangegeven, in welk geval men meer spreekt van hypsometrische kaarten, verder in kaarten voor de natuurkundige aardrijkskunde, waarop zeestromingen, winden, verschijnselen van eb en vloed, temperaturen (z isothermen), luchtdruk (z isobaren), regenverdeling enz. kartografisch worden afgebeeld, natuur-historische kaarten met opgaven van de verbreiding van planten en dieren, ethnografische kaarten met aanduiding van woonplaatsen en verbreiding van volken, staatkundige kaarten, met afbeelding der verschillende landen en hun administratieve indeling, statistische kaarten, waarop bijv. de dichtheid van bevolking, de productie, nijverheid enz. in absolute of verhoudingsgetallen worden aangegeven, verkeerskaarten, waartoe spoorwegkaarten, telegraaf- en postkaarten behoren, en eindelijk historische kaarten, die de veranderingen in de staatkundige verhoudingen in een bepaald tijdperk voor een zeker gedeelte der aarde afbeelden. Naar haar bestemming kan men de kaarten verdelen in handkaarten, die voor hogere studie en voor de handel van belang zijn, in schoolkaarten, die zich door doelmatige beperking onderscheiden, en in wandkaarten en atlassen, die elk van beide weer in kaarten met schrift en blinde kaarten verdeeld kunnen worden.

Van grote betekenis is de verdeling der kaarten naar de schaal waarop zij getekend zijn. (voor het maken der landkaarten z kaartprojectieleer en kartografie).

Een systematische verzameling van landkaarten in overeenkomstig formaat draagt de naam van atlas. Zulk een atlas heeft te voldoen aan de eis van overeenstemming der kaarten, zoals gelijke of gemakkelijk te vergelijken schaal, gelijkheid van tekens en kleuren, behoorlijke volgorde der kaarten enz.

Geschiedenis

De geschiedenis der kartografie houdt met die der aardrijkskunde nauw verband. Men kan daarin 4 tijdperken onderscheiden. Het eerste omvat de Oudheid tot ongeveer het jaar 1000 n. Chr., het tweede de Middeleeuwen tot de ontdekking van Amerika (1492), het derde tijdperk, waarin op het gebied der kartografie een grote vooruitgang valt te constateren, loopt tot ca 1770 en het vierde omvat de nieuwere en nieuwste tijd. Uit de Oudheid bezit men slechts sagen en vermoedens of gebrekkige gegevens omtrent primitieve kaarten. Uit de 1ste eeuw van onze tijdrekening dagtekenen de handtekeningen van kaarten van Ptolemaeus (z aardrijkskunde). Deze zijn op de lengte en breedte der plaatsen gebaseerd, welke grootheden echter zo onnauwkeurig bepaald waren, dat de fouten zeer groot werden. Verder bezit men de Tabula Peutingeriana.

Tot het tweede tijdperk behoren verscheiden handtekeningen, door monniken geleverd. Dit zijn proeven van zgn. wereldkaarten (mappae mundi), waarop de fouten van Ptolemaeus, wiens werk lange tijd als onfeilbaar gold, nog vergroot werden door nieuwe ontdekkingen, o.a. van Marco Polo, daarop aan te brengen, zonder dat op de identiteit van de reeds bekende landen met de nieuw ontdekte werd gelet. Zo reikte Azië zó ver naar het O., dat China nog slechts 130° ten W. van Spanje lag. Tot deze wereldkaarten behoren ook die van Haldingham (in de dom te Hereford, 14de eeuw), van Marino Sanudo (1320), de Florentijnse zeekaart (1351), de zgn. Catalaanse kaart (1375) van een zeevaarder van Mallorca, de kaart van Andrea Bianco (1436), de wereldkaart in het paleis Pitti te Florence (1447) en die van Fra Mauro in de Marcusbibliotheek te Venetië (1453). De globe van Behaim te Neurenberg (1492) kan men als het laatste voortbrengsel dezer periode beschouwen. Zij draagt nog alle sporen van de gebrekkige aardrijkskundige kennis van die tijd.

In het derde tijdperk valt weldra vooruitgang in de kartografie te bespeuren. Er verschenen in vele plaatsen, zoals Venetië, Genua, Lissabon en Mallorca kompas- of fotokaarten (portolani) die, ten gevolge der onbekendheid met de miswijzing van het kompas en der gebrekkige lengtebepalingen, die slechts naar de snelheid van het schip geschat werden, nog aanzienlijke fouten bezaten. Uit deze kaarten stelde men wereldkaarten samen, die door graveren vermenigvuldigd werden. Iedere grote bibliotheek bezit een aantal portolani uit die tijd; zeldzamer zijn de wereldkaarten. Tot dit tijdperk behoren de carta mariana van Portugal (1504), de wereldkaarten van Descellier (1505), Gaultier (1512), Alpianus (1524), Ribero (1529), Cabot, enz. de globes van Schoner (1520) en van Mercator (1541) en de wereldkaart van laatstgenoemde (1569). Langzamerhand ging de autoriteit van Ptolemaeus verloren, maakte men gebruik van bepaalde projectiemethoden, oefende scherpere critiek uit en bracht de kaarten in overeenstemming met de vele ontdekkingen uit die tijd. Zo ontstonden na 1600 in plaats van de portolani atlassen, bijv. die van Mercator, van Ortelius ( Theatrum orbis terrarum, 1570), Jod. Hondius , Janssonius (6dln, met 451 kaarten, 1636), Blaeu enz. In die tijd waren de Nederlanders de toonaangevende kartografen. Met Jacques en César Cassini, die van 1750-1793 de grote triangulatie van Frankrijk en de daarop berustende topografische kaart tot stand brachten, begint de tijd der nauwkeurige topografische opmetingen en der critische behandeling van de kaarten. Frankrijk stond aan het hoofd dezer beweging. In 1824 werd een nieuwe topografische kaart voorbereid, waarvan de laatste gedeelten eerst in 1880 verschenen. Dit voorbeeld werd meer en meer door de overige staten gevolgd, zodat tegenwoordig bijna geheel Europa en vele landen in andere werelddelen nauwkeurig in kaart zijn gebracht.

Onder invloed van de luchtfotografie ontwikkelde zich na 1919 de op mechanische methoden berustende luchtkartering en de plastische reliëfkaart. Wel is waar heeft men reeds vroeger gehoogde kaarten gemaakt voor scholen en musea (maquettes), echter hebben de moderne zgn. gehoogde kaarten niet alleen in militaire kringen maar overal zeer aan populariteit gewonnen.

< >