vormen de familie Motacillidae van de Zangvogels. Deze familie wordt verdeeld in twee onderfamilies:
1. Motacillidae of eigenlijke Kwikstaarten en
2. Anthinae of Piepers.
De eigenlijke Kwikstaarten komen voor in Afrika, Europa en Azië, terwijl slechts een paar soorten in N.W.-Amerika worden aangetroffen. Piepers, die zich van de kwikstaarten o.a. onderscheiden door een kortere staart en doordat de kop gevlekt is, zijn bijna cosmopolitisch en ontbreken alleen in Polynesië. Van de eigenlijke Kwikstaarten komen in Nederland en België als broedvogel voor: de Gele Kwikstaart (Motacilla flava), vooral in lage vochtige streken, de Grote Gele Kwikstaart (Af. cinerea) die veel zeldzamer is en aan stromend water broedt, zoals in het O. en Z. (Zuid-Limburg) van Nederland. De Witte Kwikstaart (Af. alba) is een zeer algemene broedvogel. Alle genoemde soorten zijn trekvogels. In de herfst trekken vele Grote Gele Kwikstaarten door, die bij open weer ook bij ons overwinteren en dan zelfs bij vijvers in stadsparken kunnen worden waargenomen. De Engelse Gele Kwikstaart (Af. M Flava rayi) en de Rouwkwikstaart (Af. alba yarellï), die in Engeland de Witte Kwikstaart vervangt, zijn enkele malen in het W. van Nederland broedend aangetroffen, ook gepaard met de inlandse vorm. Van de inlandse Piepers noemen wij de Graspieper (Anthus pratensis), een algemene broedvogel, die ook veelvuldig doortrekt en zelfs bij vorst in groter of kleiner aantal overwintert. Even algemeen is de Boompieper (A. trivialis), die evenals de veel minder algemene Duinpieper (A. campestris) uitsluitend broed- en zomervogel in Nederland is. Onder de soorten, die ons uitsluitend op de trek bezoeken is de Oeverpieper (A. spinoletta rupestris) de meest algemene en die in de wintermaanden aan de kust en vooral op stenen glooiingen en hoofden kan worden waargenomen.
PROF. L. F. DE BEAUFORT.