Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Konstantin Aleksandrotvitsj FEDIN

betekenis & definitie

Sovjetrussisch schrijver (Saratow 24 Febr. 1892), zoon van een boer, wiens vrouw uit een adellijk geslacht stamde, studeerde aan de handelshogeschool te Moskou, was 1914-1918 in Duitsland geïnterneerd, sloot zich in 1918 bij de revolutie aan en werd secretaris van het Uitvoerend Comité te Saratow, trad echter al spoedig uit de communistische partij. In 1920 kwam hij in kennis met Gorkij, in 1921 sloot hij zich aan bij literatoren als Katajew, Zosjtsjenko, Kawerin e.a., die in 1922 openlijk optraden als de,, Serapion-broeders” en een „tendensloze onpolitieke kunst zonder doel” voorstonden.

Men rekende hem in die jaren tot de „popoettsjiki” of „medereizigers” (de schrijvers, die geen communistische overtuiging hadden, maar het feit van de revolutie aanvaardden). In 1936 werd hij lid van het presidium van de Bond van Sovjetschrijvers. Hij debuteerde met een verhaal, in 1913 verschenen in Nowyj Satirikon. In zijn beide eerste romans Goroda i gody (1924) en Bratja (1928) behandelt hij de moeilijkheden van de Russische intellectuelen om hun plaats in de nieuwe verhoudingen te vinden. Zijn roman Pochisjtsjenije Jewropy (1934) speelt in Duitsland en Nederland en schildert het verval van de burgerlijke maatschappij, gezien door de ogen van een Sovjetjournalist. Zijn Gorjkij sredi nas (2 dln, 1943-’44) is gebaseerd op zijn correspondentie met Gorkij en op persoonlijke herinneringen. Het individualistische en beschouwelijke karakter er van ontmoette echter scherpe critiek en het 3de dl is tot heden niet verschenen. Na Wereldoorlog II verscheen zijn „dilogie” Perwyje radosti (1946) en Neobyknowemoje leto (1948), die een beeld wil geven van Rusland van 1909 tot 1919. In 1932 heeft Fedin een bezoek gebracht aan Nederland.Bibl.: Goroda i gody (1924, Ned. vert.: Steden en jaren, Zeist 1930); Transvaalj (1926); Bratja (1928, Duitse vert.: Die Brüder, Berlin 1928); Pochisjtsjenije Jewropy (1934, Ned. vert.: De ontvoering van Europa, 1937); Gorjkij sredinas (Gorkij in ons midden, dl 1 en 2, 1943-1944); Perwyje radosti (Eerste vreugden, 1946, Duitse vert. Frühe Freuden, Moskau 1948); Neobyknowennoje leto (Een ongewone zomer, 1948).

Lit.: Nowaja roesskaja kniga, nr 7 (Berlin 1922, autobiogr.); M. Dobrynin, Ewoljucija twortsjestwa oe K. Fedina, in: Krasnaja nowj (Moskwa 1929); B. Brajnina, in: Nowyjmir (Nieuwe wereld), 1947, nr 10, p. 122.

< >