Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KOEPOKINENTING

betekenis & definitie

is een bewerking, waarbij de inhoud van pokpuisten van runderen wordt gebracht in de huid van de mens, zodat hier één of meer koepokpuisten ontstaan. Het overwinnen van deze betrekkelijk ongevaarlijke koepokziekte doet de vatbaarheid voor de menselijke pokken — een zeer veel ernstiger ziekte — aanzienlijk verminderen.

De koepokinenting of vaccinatie (koepokken = vaccinia) werd in 1796 ingevoerd door de Engelse arts Edward Jenner.Voordien trachtte men op andere wijze hetzelfde te bereiken, nl. door tijdens epidemieën van lichte pokken gezonde mensen kunstmatig met de ziekte te besmetten. In China bracht men hiertoe reeds in oude tijden de inhoud van pokpuisten bij gezonden in de neus. Dergelijke infecties verliepen meestal gunstiger dan die, welke langs natuurlijke weg ontstonden. In Afrika en in het Middenoosten pasten slavenhandelaars de inenting met mensenpokken toe op hun „koopwaar”, ten einde de sterfte aan pokken te verminderen. Van hen leerde Lady Montague de echtgenote van de Engelse gezant te Constantinopel deze methode kennen; in 1718 liet zij haar eigen kinderen inenten, met goede gevolgen. Zij propageerde de inenting in Engeland en Frankrijk en velen volgden haar na. Aangezien de inhoud van menselijke pokpuisten werd gebruikt, sprak men van variolatie (mensenpokken = variola). Hoewel de variolatie ongetwijfeld een gunstige invloed op de sterfte aan pokken heeft gehad, kleefden er grote bezwaren aan deze methode. Men kon de sterkte van het virus niet bepalen of beheersen, en zo kwam het voor dat een schijnbaar lichte infectie na overenting zeer ernstig, ja dodelijk verliep. Iedere ingeënte kon een infectiebron worden voor zijn omgeving. Bovendien bestond het gevaar dat, behalve het pokkenvirus, een andere ziekte werd overgeënt, bijv. syphilis.

Het koepokvirus is aan het pokkenvirus verwant; het ontstaat uit pokkenvirus door passage van apen, konijnen of runderen; deze verandering is blijvend. Koepokvirus veroorzaakt bij koeien puisten aan de uiers, waardoor men bij het melken kan worden besmet. De koepokziekte verloopt bij de mens onschuldig, maar men had meermalen opgemerkt dat mensen, die koepokken hadden gehad, tijdens een epidemie van echte pokken van de ziekte verschoond bleven. Jenner bevestigde deze waarneming en trok er de consequentie uit: op 14 Mei 1796 besmette hij een jongen, James Phipps, met koepokken; enige tijd later stelde hij hem bloot aan besmetting met echte pokken en toen bleek de jongen inderdaad immuun te zijn. Het koepokvirus is betrekkelijk gemakkelijk in zuivere vorm en in de gewenste sterkte te verkrijgen. De variolatie werd dan ook bij de wet verboden en vervangen door de vaccinatie.

De koepokstof wordt in afzonderlijke inrichtingen bereid. In Nederland heeft men koepokinrichtingen in Amsterdam (voor het gehele land), in Groningen (alleen voor de prov. Groningen) en in Rotterdam (alleen voor de prov. Zuid-Holland). De bereiding geschiedt ongeveer als volgt: de huid van een kalf wordt geschoren, gereinigd en voorzien van oppervlakkige krassen. Vervolgens wordt in de huid ingewreven de pokstof, die afkomstig is van een vorig kalf en via een aantal kalfpassages van een lijder aan variola. Op de huid van het kalf ontwikkelen zich de pokpuisten langs de kras- sen; na 5 dagen wordt de huid oppervlakkig afgekrabd. De afgekrabde massa wordt gemengd met glycerine, die de huidbacteriën onschadelijk maakt, en bij lage temperatuur bewaard. De pokstof wordt alleen gebruikt indien het kalf bij de slachting geheel gezond blijkt. Af en toe wordt een konijnenpassage tussengeschakeld, om de pokstof virulent te houden. De pokstof wordt gewoonlijk afgeleverd in capillaire buisjes van glas, voor massa-vaccinaties in flesjes.

De inenting geschiedt door enkele oppervlakkige krasjes te maken in de huid van bovenarm of bovenbeen en daarin een druppel koepokstof te wrijven. Bij geslaagde enting ontwikkelt zich na tot 5 dagen een rood papeltje, dat in enkele dagen tot een blaasje wordt en vervolgens tot een puist met gele, troebele inhoud en een rode, verheven rand. Op de 10de dag is de pokpuist tot volle ontwikkeling gekomen; daarna droogt zij in tot een korstje, dat 2 à 3 weken na de enting afvalt, waarna een wit litteken gedurende het hele leven achterblijft. Omstreeks de 8ste tot 10de dag na de enting is er vaak wat koorts; overigens beperken de verschijnselen zich bijna steeds tot wat plaatselijke pijn en soms een enigszins pijnlijke lymphklierzwelling in de nabijheid.

De eerste jaren na een geslaagde vaccinatie is er een zeer goede beschutting tegen besmetting met pokken. Daarna vermindert de immuniteit, zodat na 5 à 7 jaar herinenting (revaccinatie) gewenst is, indien er een pokkenepidemie is of dreigt. Bij revaccinatie ontstaan de puisten veel sneller en met veel minder ziekteverschijnselen; soms is binnen enkele dagen het hele proces afgelopen.

De koepokinenting is een buitengewoon krachtig wapen gebleken in de strijd tegen pokken. De ervaring in alle landen ter wereld, waar op grote schaal is gevaccineerd, heeft zulks bevestigd. Een sprekend voorbeeld is, dat er in de oorlog van 1870 -’71 van het niet-gevaccineerde Franse leger 23 400 soldaten aan pokken stierven, van het wel-gevaccineerde Duitse leger slechts 297.

Sinds 1872 bestond in Nederland een indirecte vaccinatiedwang, aangezien leerlingen en onderwijzend personeel slechts tot de school werden toegelaten, indien zij een „pokkenbriefje” konden overleggen. Van deze regel kon bij uitzondering worden afgeweken indien er medische of gewetensbezwaren bestonden tegen de enting. Dientengevolge was in Nederland, evenals in vele andere Westerse landen, de vaccinatietoestand der bevolking zeer goed. Helaas werden er na 1924 in alle landen, maar vooral in Nederland en Engeland, gevallen waargenomen van encephalitis postvaccinalis, een hersenontsteking, die binnen enkele weken na de inenting ontstaat en die soms dodelijk verloopt. Meestal volgt echter volkomen herstel. De kans op deze verwikkeling is wel is waar niet groot (ca 1 op 5000 entingen) maar toch groot genoeg om aanleiding te geven in 1928 de indirecte vaccinatiedwang op te schorten. Sindsdien is gebleken dat de kans op encephalitis postvaccinalis uitermate gering is:

1. bij revaccinaties en
2. bij inenting op zeer jeugdige leeftijd.

Op 1 Jan. 1940 is een nieuwe Inentingswet in werking getreden. Volgens deze wet moeten de ouders, voordat het kind de leeftijd van 1 jaar heeft bereikt, het bewijs van inenting opzenden of de reden opgeven, waarom inenting achterwege bleef. Als het kind 4 maanden oud is, wordt namens de burgemeester een waarschuwing gezonden. Wie zijn kind niet wil laten inenten tegen pokken, en daarvoor geen medische verklaring kan overleggen, wordt opgeroepen voor een bespreking met een ambtelijk aangewezen arts, maar kan niet worden gedwongen. Medisch gezien moet de vaccinatie in het eerste levensjaar in het algemeen dringend worden aangeraden. Boven het tweede levensjaar is een eerste vaccinatie slechts verantwoord bij dreigend pokkengevaar (z pokken).

De term „vaccinatie” heeft sinds lang een ruimere betekenis gekregen dan de enting met koepokken. Een „vaccin” noemt men in het algemeen elke ziektekiem, hetzij bacterie of virus, en elk toxine, dat op de een of andere wijze zodanig is verzwakt, dat de ziekmakende eigenschappen aanzienlijk verminderd, maar de immuniserende eigenschappen behouden zijn. Vaccinatie in ruime zin is de inspuiting van een vaccin, ten einde een actieve immuniteit op te wekken, bijv. vaccinatie tegen diphtherie, tetanus, typhus abdominalis, tuberculose.

DR H. J. VIERSMA.

< >