Ned. classicus (Zaandam 8 Mrt 1854 - Amsterdam 7 Febr. 1922), werd in 1898 hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde te Amsterdam. Voortgekomen uit de school van Cobet (hij promoveerde te Leiden in 1880), sloot hij zich geleidelijk bij de meer historische interpretatie der Oudheid aan.
Hij heeft veel voor de popularisering der wetenschap gedaan in geschriften, die door hun fraaie stijl uitmunten. Sinds de oprichting (1901) was hij mederedacteur van Onze Eeuw.Bibl.: Wijsbegeerte en godsdienst in het drama van Euripides (1888); Het Hellenisme (hoofdwerk; voortzetting van Geestelijke Voorouders, III van A. Pierson, 1897-1907); Studia Callimachea (2 dln, 1896-1898); De beteekenis en de grenzen van het classicisme in de Grieksche litteratuur en hare beoefening (1898; inaugurele oratie); Mythologieën wetenschap (1919,rectorale rede); Grieksche Landschappen (1906); Atheensch Jongensleven (1911); Ontwikkelingsgang der Grieksche letterkunde (1914); Helleensche Kultuur (1917); Vier voordrachten over Plato (1919); De Atheensche vrouw (1920).