Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLOKBEKERCULTUUR

betekenis & definitie

noemt men de cultuur uit het aeneolithicum, de overgangsperiode van Steentijd naar Bronstijd, in het begin van het tweede millennium v. Chr.

In deze periode heeft zich de klokbeker, of klokvormige beker, over vrijwel heel Europa verspreid.Het schijnt wel dat de eigenlijke klokbeker, die men niet buiten verband kan beschouwen met de Saksisch-Thüringische touwbeker (zo genoemd naar het ornament, de afdruk van een vóór het bakken om het nog vochtige vaatwerk gewonden touw), die men in gewijzigde vorm ook in Polen, Midden- en Zuid-Rusland aantreft, in Spanje is ontstaan. Inderdaad ziet men in Spanje de klokbeker zich geleidelijk ontwikkelen, terwijl hij overal elders kant en klaar gevormd schijnt op te treden. In Spanje is bijv. ook vaatwerk van deze vorm, uit espartogras gevlochten, aangetroffen (in de Cueva de los Murciélagos) en het eigenaardige ornament van de klokbeker schijnt wel op zulk vlechtwerk geïnspireerd te zijn. Ook touwornament komt soms voor, bijv. in de Almeria cultuur en in het Baskenland. In Portugal schijnt de klokbeker, van Spanje uitgestraald, zich slechts kort gehandhaafd te hebben. In Frankrijk treedt hij op in het Z. langs de kust der Middellandse Zee, Alpes Maritimes, Haute-Savoie, noordrand der Pyreneeën. Ook hier, evenals in Noord-Spanje, schijnt deze cultuur maar kort van duur. In Bretagne vindt men de klokbeker in de vol ontwikkelde kopertijd. Zijn type wijst daar op samenhang met Zuid-Frankrijk en Portugal. Ook hier valt het voorkomen van touwornament in de decoratie weer op. In Midden-Europa vindt men hem, niet in een aaneengesloten gebied, maar in verschillende streken verspreid, tussen de Rijn en Silezië, tussen Westfalen en Zwitserland, langs de Donau tot bij Budapest. Aan de Midden-Rijn treedt hij te zamen op met de Saksisch-Thüringische touwbeker en vermengt zich daarmee tot de touw-zonebeker. In het midden van Nederland, op de Veluwe, in het Gooi enz. vindt men klokbekers van het meest ontwikkelde en jongste type uit het Rijnland, daarnaast sporadisch touwbekers en daaraan verwante slanke bekervormen, welke laatste in het O. van Nederland daarentegen absoluut overheersen. Bekerscherven zijn ook in de duinstreek gevonden (Hillegom) en sporen van een nederzetting op een zandplaat in het Noordhollandse kleigebied (Zandwerven, bij Spanbroek). Reeds in Nederland reikt deze cultuur tot in de vroege Bronstijd; nog meer is dit in Engeland het geval, waarheen deze aardewerkvorm uit Nederland gekomen moet zijn, althans in Schotland en Noord-Engeland. Zuid-Engeland heeft de klokbeker waarschijnlijk via Frankrijk bereikt. Op de Balearen, Sardinië, Sicilië en in Italië is hij waarschijnlijk uit Spanje gekomen. De bekercultuur, zoal niet in de specifieke vorm van de klokbeker, is ook op de Balkan, tot in Griekenland doorgedrongen, waarschijnlijk van Zuid-Rusland uit.

In Spanje komen de klokbekers voor in megalithgraven en in vlakgraven, in Portugal en Bretagne in megalithgraven, in Z.-O.en Midden-Europa, in Jutland, in Nederland en Engeland in het algemeen in schachtgraven, bijna steeds onder grafheuvels, waarin dikwijls boven het graf sporen van een bijenkorfvormige houtconstructie zijn aangetroffen. Al deze graven zijn lijkgraven, waarin het lijk zeer vaak in gehurkte houding is bijgezet. Andere met de klokbeker optredende grafgiften zijn stenen strijdhamers met steelgat, vlakke koperen dolkjes, vuurstenen pijlpunten en messen, mooi gepolijste stenen polsbeschermers (voor boogschutters), soms kleine gouden sieraden als spiraalringetjes en kleine voorwerpen van koper. De bekerceramiek in Zuid-Rusland wordt begeleid door koperen strijdhamers, opvallend gelijkend op die der Sumeriërs. Naar deze koperen strijdhamers schijnen de stenen hamers, die men overal elders vindt, gecopieerd te zijn.

De verschijning van de bekercultuur is zeker wel een van de belangrijkste verschijnselen in de praehistorie van Europa geweest. Een strijdbaar ruitervolk, met strijdhamer en pijl en boog bewapend, schijnt zich, van Zuid-Rusland uit, waar het de beschavende invloed van de cultuurvolken van Mésopotamie had ondergaan, tussen ca 2000 en 1700 v. Chr. over geheel Europa te hebben verspreid; waar het zich vertoonde de neolithische landbouwers overheersend en zijn eigenaardig bekervormig vaatwerk in verschillende milieu’s op verschillende wijzen ontwikkelend. Dat wij de ogenschijnlijk toch wel in Spanje ontstane bijzondere vorm der klokbekers later in Midden- en N.W.Europa aantreffen is wel aan het heen en weer trekken van dit volk toe te schrijven, al belet de onvolledigheid van het archaeologisch onderzoek in Frankrijk ons de verbinding tussen Spanje en de Midden-Rijn in details te volgen. Daar naar alle waarschijnlijkheid juist in deze tijd de bakermat der Ariërs ook in Zuid-Rusland gezocht moet worden, zal ook de arizering van de Europese talen wellicht aan dit bekervolk moeten worden toegeschreven.

DR W. C. BRAAT

Lit.: Reallexikon der Vorgeschichte, hrsg. v. M. Ebert, IV, 2 (Berlin 1926), s.v. Glockenbecher; V. Gordon Childe, The Dawn of European Civilisation (4de dr., London 1947); Idem, The Arians (London 1926); A. E. van Giffen, Die Bauart der Einzelgràber (1930).

< >