noemt men planten, waarvan de dunne buigzame stengels niet rechtop kunnen staan, doch zich aan een of ander steunsel (bijv. een andere plant) moeten bevestigen om hun bladeren in gunstige lichtomstandigheden te brengen. De houtige klimplanten, die men vooral in het tropische regenwoud aantreft noemt men lianen.
Men onderscheidt echte klimplanten, die met behulp van speciale hechtorganen omhoog klimmen en de slingerplanten, die zich om een andere plant heenslingeren.Bij eerstgenoemde vinden we hechtorganen, die van verschillende aard kunnen zijn: borstels of stekels, zoals bij het kleefkruid (Galium aparine) en de zgn. rotanpalmen, gemetamorfoseerde wortels, zoals bij de klimop, en de langgerekte ranken, die als gemetamorfoseerde spruiten (wijnstok, wilde wingerd), bladeren (erwt), wortels (Vanille), bladstelen (O.I. kers) of bladtoppen moeten worden opgevat. In de meeste gevallen komt de eigenlijke aanhechting tot stand ten gevolge van thigmotropische reacties (z tropieën). Door de aanraking met een vast voorwerp gaat de van het voorwerp afgerichte zijde sneller groeien dan de beroerde zijde. Het gevolg is, dat het hechtorgaan stevig tegen het voorwerp aangroeit. In andere gevallen, of in aansluiting op de thigmotropie vindt aanhechting plaats door aanzuiging. Bij de eigenlijke ranken treedt bovendien een zgn. nutatie op, waardoor de kans op aanraking van een steunsel vergroot wordt.
Goed onderzocht is dit bij een Cucurbitaceae : Sicyos angulata. Eerst is de rank hier opgerold. Dan begint de binnenzijde sneller te groeien, waardoor ontrolling optreedt en vervolgens begint de top een draaiende beweging uit te voeren. Dit is een spontane groeibeweging (of nutatie), die niet op een aantoonbare uitwendige oorzaak berust. Daar ook nog lengtegroei optreedt beweegt de top zich langs een spiraalvormige baan omhoog. Dit duurt zo lang tot de top met een vast voorwerp in contact komt en een thigmotropische omgroeiing optreedt.
Bij de slingerplanten zien we een op het eerste gezicht vergelijkbaar verschijnsel. Ook hier begint de top na een aanvankelijk normale opwaartse groei een cirkelende beweging uit te voeren. Deze wordt echter door de zwaartekracht veroorzaakt, die maakt dat één der flanken van de top sneller gaat groeien dan de andere. Een verklaring voor deze merkwaardige laterale geotropie of cyclonastie is nog niet te geven. Door de optredende torsie wordt steeds een nieuwe flank aan deze zijdelingse invloed van de zwaartekracht blootgesteld : er ontstaat nu een windende beweging, die men linkswindend noemt, wanneer men van boven gezien de beweging tegengesteld aan die van de wijzers van een klok ziet verlopen. Verloopt de beweging met de wijzers mee, dan noemt men de winding rechtswindend. Dit laatste is bij de inheemse planten alleen bij hop, zwaluwtong en kamperfoelie het geval. Wanneer de windende top zich om een verticaal steunsel slingert wordt de gevormde spiraal door de gelijktijdige negatieve geotropie steeds nauwer, tot de windingen van de spiraal zo nauw worden, dat de stengel stevig tegen het steunsel wordt aangedrukt. Door een daarop volgende verhouting, zoals men die bij de lianen vindt, kan de bevestiging nog verstevigd worden.
.DR A. QUISPEL