maarschalk en president der Sovjet-Unie (Werchneë, gouv. Jekaterinoslaw, 4 Febr. 1881), bezocht twee jaar de lagere school, werd in 1896 metaalbewerkergezel, hield zich sinds 1898 bezig met socialistische propaganda en werd in 1903 lid van de R.S.D.A.P., bij de bolsjewistische vleugel waarvan hij zich in 1904 aansloot.
Hij nam als afgevaardigde deel aan de congressen der R.S.D.A.P. van 1906 en 1907. De volgende tien jaar waren een voortdurende reeks arrestaties, verbanningen en ontvluchtingen, tot de revolutie van Mrt 1917 hem voorzitter maakte van de sovjet van Loegansk, burgemeester van de stad, afgevaardigde naar het 6de congres der bolsjewiki en lid van de Constituante, in welke hoedanigheid hij na de bolsjewistische staatsgreep naar Petrograd kwam.
Hier werd hij lid van het stadsbestuur en met Dzjerzjinskij organisator van de Tsjeka. In Mrt 1918 bond hij als partisanenleider in de omstreken van Loegansk de strijd aan tegen de Duitse bezettingslegers, in Nov. van dat jaar werd hij voor korte tijd volkscommissaris van binnenlandse zaken der Oekrainse Sovjet-republiek. Gedurende de burgeroorlog commandeerde Worosjilow verschillende eenheden van het Rode Leger, met name in de Oekraine en in de strijd om Tsaritsyn (later Stalingrad). Hij had een werkzaam aandeel bij de schepping van het befaamde ruiterleger van Boedjonnyj en werd in 1925 volkscommissaris van oorlog. Sinds 1921 was hij onafgebroken lid van het Centraal Comité der Communistische Partij, van i926-’53 van het Politiek Bureau. In Mei 1940 vice-premier geworden en lid van de Verdedigingsrad, commandeerde hij na de Duitse inval van 1941 enige maanden het noordelijk front, om daarna geen direct aandeel te hebben aan de krijgshandelingen.
Na Wereldoorlog II was hij van 1945-’47 voorzitter van de Geallieerde Controle Commissie voor Hongarije. Na de dood van Stalin volgde hij op 16 Mrt 1953 Sjwernik op als voorzitter van de Opperste Sovjet, d.i. president der U.S.S.R.