Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLANKWET

betekenis & definitie

is de naam voor een formulering van een klankontwikkeling die zich regelmatig voltrokken heeft. Het inzicht in taalhistorische problemen is eerst helder geworden, toen men inzag, dat de veranderingen der klanken in een taal zich niet willekeurig voltrekken, maar dat deze aan bepaalde regels gebonden zijn.

De ontdekking van het verschijnsel der Germaanse klankverschuiving heeft er in het bijzonder toe bijgedragen, de wetmatigheid der klankverschijnselen aan te tonen. De waargenomen uitzonderingen op de regelmaat bleken door bijzondere omstandigheden te kunnen worden verklaard (zo een reeks afwijkingen van de Germaanse klankverschuiving door de Wet van Verner). In de ban van het natuurwetenschappelijk onderzoek in de 2de helft der 19de eeuw is men (de „Junggrammatiker”) zelfs zover gegaan, de klankveranderingen als het resultaat van physiologische factoren te beschouwen; Leskien sprak zelfs in 1876 van klankontwikkelingen, die zich, voor zover zij zuiver mechanisch werken, naar wetten voltrekken, die geen uitzondering toelaten. Zijn deze er toch, dan moeten zij verklaard worden, hetzij door andere kruisende klankwetten, hetzij door analogie, hetzij door beïnvloeding van andere talen of dialecten. De juistheid van. deze regel wilde Wenker bewijzen door een gedetailleerd onderzoek van de Duitse dialecten; het resultaat van de omvangrijke materiaalverzamelingen, die daarvoor nodig waren (z dialect en taalatlas), was echter verrassend: in plaats van regelmatig werkende klankwetten ontdekte men, dat de klankontwikkeling voor elk woord afzonderlijk diende te worden vastgesteld. Men mocht dus niet uit de levende taal een regel afleiden dat bijv. a verandert in o, maar men moet voor elk woord waarin die klank a optreedt, vaststellen in welk geografisch gebied hij tot o werd gewijzigd. Bovendien kwam men tot het inzicht dat de klankveranderingen zich door het verkeer tussen mensen en mensengroepen uit een bepaald centrum verbreiden en dat zij hun werkingssfeer hoofdzakelijk zover uitstrekken als de verkeersgebieden reiken. Men is toen naar het andere uiterste overgeslagen en heeft het bestaan van klankwetten ontkend. Daartegen spreken echter de feiten zelf: de Germaanse klankverschuiving is een voorbeeld van een volkomen wetmatige klankontwikkeling.De beoefenaars van de structurele taalwetenschap (phonologie) hebben de „Junggrammatiker” verweten, dat ze zich te veel met de afzonderlijke klankontwikkelingen en niet met het structurele verband daartussen beziggehouden hebben. Laatstgenoemden stelden allerlei losse klankwetten op zonder zich af te vragen, hoe deze onderling samenhingen. Ze constateerden bijv. dat in een bepaalde taal de ā in ô was overgegaan en dat in diezelfde taal de ē in ê was overgegaan, zonder zich af te vragen of er tussen deze twee verschijnselen samenhang bestond. De beoefenaars van de structurele taalwetenschap echter gaan er van uit, dat de phonemen van iedere taal een systeem vormen, waarvan de delen in een bepaalde betrekking tot elkaar staan. Op voorbeeld van de phonetici stellen ze zo’n systeem door een figuur voor.

Doordat de ē en de ā op den duur in één phoneem samenvielen ontstond een systeem met een open plaats.

Deze open plaats is later gevuld door een nieuwe ē, die uit een tweeklank ontstaan is, waardoor het evenwicht van het systeem hersteld werd.

Wanneer dus eenmaal een phoneem op drift geraakt was, zou het phonemensysteem zelf aanleiding tot nieuwe phoneemverschuivingen hebben gegeven. A. W. de Groot is tegen deze teleologische voorstelling in het geweer gekomen. Phonemen hebben buiten de woordvormen, waarin ze voorkomen, geen bestaan. Niet de phonemen veranderen, maar de woordvormen. Ten gevolge van deze veranderingen kan er een open plaats gevuld worden, maar de open plaats is niet de oorzaak van een nieuw phoneem. De woordvorm heeft verscheidene kentekenen; een daarvan is de voor iedere taal typische uitspraak. De enige voorwaarde waarop een woord kan veranderen, is dat het uitgesproken wordt en daarom is de manier, waarop een woord uitgesproken wordt, de enige directe oorzaak van de verandering.

Het eerste stadium van de vormverandering van een woord is de synchrone variatie van phonemen door de uitspraak. Zo wordt bijv. in het Nederlands de v in leven enigszins anders uitgesproken dan de v in vier. Het tweede stadium is een sprong. Op den duur kan namelijk de v in vier zover van die in leven af komen te staan, dat hij als een ander phoneem gevoeld wordt en bijv. met de f geïdentificeerd wordt. Deze nieuwe identificatie of deze opvatting als een nog niet aanwezig nieuw phoneem is een sprong, geen geleidelijke overgang. In het geval van identificatie met een ander phoneem verandert het phonemensysteem niet: in andere positie blijft de v bestaan, een nieuw phoneem ontstaat niet. Evenmin is een open plaats in het phoneemsysteem oorzaak van de klankverandering.

De regelmatigheid van de werking van de klankwetten is het gevolg van synchrone wetten, die een normatief karakter hebben (synchrone klankwetten). Een diachrone klankwet is niets anders dan de formulering van de vervanging van de ene synchrone klankwet door de andere.

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: F. de Saussure, Cours de Linguistique Générale (4de dr., Paris 1949), blz. 129-134; N. van Wijk, Phonologie, blz. 181 v.v. (1939) ; A.W. de Groot, Structural Linguistics and Phonetic Law, in: Arch. Néerl. de Phon. Exp., XVII (1941).

< >