Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KLACHTDELICT

betekenis & definitie

In de meeste wetgevingen wordt er van uitgegaan, dat het instellen van een strafvervolging geschiedt door de Staat, d.w.z. door zijn daarvoor aangewezen orgaan, het Openbaar Ministerie, volkomen onafhankelijk van de wil of wens van degeen, tegen wie het feit is gepleegd.

In de Memorie van Toelichting op het Nederlandse Strafwetboek drukte de Regering dit destijds duidelijk uit, door te zeggen: „publieke actie doorgaans onafhankelijk van de private wil, vervolging ambtshalve regel; afhankelijkheid der vervolging van de wil van hem tegen wie dat misdrijf is gepleegd, een zeldzame uitzondering”.

Die uitzonderingen vormen de zgn. klachtdelicten, misdrijven, alleen op klachte vervolgbaar. In de NEDERLANDSE wet zijn deze inderdaad beperkt, en wordt in enkele gevallen de vervolging afhankelijk gesteld van het indienen van een klacht, nl. bij overspel (art. 241 W.v.Sr.), een paar zedendelicten (artt. 245 en 248 ter), schaking (art. 281), belediging en verwante delicten (art. 269), familiediefstal e.d. (art. 316), inbreuken op het Auteursrecht (Auteurswet 1912, artt. 31 en 34) en de zgn. geheimhoudingsdelicten (art. 272).

Deze uitzonderingen vinden historisch haar oorsprong in het latere Romeinse recht, en in de Duitse Constitutio Criminalis Carolina, en bij die misdrijven wordt er o.m. van uitgegaan, dat de belangen der maatschappij niet verstoord worden, indien de beledigde ze vrijwillig draagt, terwijl soms ook vervolging groter nadeel kan toebrengen aan het particulier belang dan dat zij nut voor de gemeenschap, de Staat, zou afwerpen.

De wijze waarop de klacht gedaan moet worden door aan het bevoegd gezag mede te delen dat men vervolging verlangt, is geregeld in de artt. 64-673 W.v.Sr., en art. 164 W.v.Sv. De klager is aan bepaalde termijnen gebonden en bezit bovendien de bevoegdheid zijn klacht gedurende 8 dagen na de dag der indiening in te trekken.

In de literatuur pleegt nog een, overigens niet zeer belangrijk, onderscheid gemaakt te worden tussen absolute klachtdelicten, nl. de zodanige waarbij een klacht een volstrekte voorwaarde is voor de mogelijkheid tot vervolging als bijv. bij schaking, en de relatieve, waaronder men dan misdrijven verstaat, die als regel zonder klacht door het Openbaar Ministerie vervolgd kunnen worden, doch die welke, door de nauwe familiebetrekking tussen de dader en de benadeelde als bij diefstal door een kind ten nadele van zijn ouders, een klacht vereisen om het O.M. bevoegd te maken de zaak te vervolgen.

Lit.: Pompe, Handb. van het Nederl. Strafrecht (Zwolle 3 1950), blz. 497 vv.; Van Bemmelen, Leerb. van het Nederl. Strafprocesrecht (4de dr., 1950), blz. 83 vv.

Ook de BELGISCHE strafwetgever heeft, in bepaalde uitzonderlijke gevallen en dit op zeer verscheiden gronden, de uitoefening van de publieke vordering afhankelijk gesteld van een voorafgaande klacht vanwege de beledigde of benadeelde partij, ofwel van een officieel bericht, gegeven aan de Belgische overheid door een buitenlandse overheid.

Gevallen waarin klacht vereist is zijn o.m.: overspel van de vrouw en onderhoud van bijzit van de man (artt. 387 tot en met 390 W.v.S.); laster, eerroof, beledigingen, hetzij door daden, hetzij door geschriften, hetzij door prenten of zinnebeelden tegen private personen (artt. 443 en vlg.); smaad tegen een lid van de wetgevende kamers, behoudens heterdaad (art. 275 al. 3 W.v.S. en art. 1 van de wet van 27 Juli 1934); het misdrijf van afzetterij (art. 508 bis-wet van 23 Mrt 1936); jacht op grond van anderen en visserijmisdrijven gedurende niet gesloten tijd met niet verboden middelen in niet vlot- noch bevaarbare waterlopen (artt. 4, 5 en 26 wet van 22 Febr. 1882; art. 25 wet v. 19 Jan. 1883); misdrijven tegen de wet van 22 Mrt 1886 op het auteursrecht, en tegen de wet van 1 Apr. 1879 op de fabrieks- en handelsmerken, enz.

Het indienen van de klacht geschiedt ofwel schriftelijk, ofwel door verklaring gedaan aan de bevoegde openbare ambtenaar, met verzoek tot een gerechtelijke vervolging over te gaan. Er wordt voor het indienen van de klacht geen bijzondere bekwaamheid vereist; een gehuwde vrouw of minderjarige kan dus een klacht indienen zonder meer.

Het parket zelf blijft oordelen over de al of niet opportuniteit van de vervolging en kan dus de klacht zonder gevolg laten; behoudens evenwel als er een aanstelling als burgerlijke partij geschied is voor de onderzoeksrechter, in welk geval het de raadkamer is die de procedure regelen zal.

Afstand van klacht is steeds mogelijk, maar heeft enkel absoluut gevolg in zaken van overspel en onderhoud van bijzit. In de andere gevallen heeft de afstand van klacht enkel uitwerking, indien de afstand werd gedaan voor een daad van vervolging is verricht geworden.

Lit.: J. Simon, Strafvordering-2 D (Brussel 1949).

< >