Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Kartel

betekenis & definitie

(z ook trust) is een op een overeenkomst berustende combinatie van ondernemingen uit een zelfde bedrijfstak die ten doel heeft de onderlinge mededinging te beperken of uit te sluiten. Gezamenlijke beheersing van de markt is derhalve het resultaat van een dergelijke aaneensluiting en in zoverre kan men zeggen dat elke kartelregeling een monopolistisch element in zich sluit.

De mate van marktbeheersing loopt echter sterk uiteen. In tegenstelling tot de combinatievorming door middel van vertrusting behouden de gekartelleerde ondernemingen haar zelfstandigheid en blijven zij ook vrij in haar handelen voor zover dit niet door de kartelovereenkomst wordt bestreken.De terminologie is onvast. Langzamerhand komt er echter in het wetenschappelijk spraakgebruik meer eenheid. De term Kartell, het eerst in Duitsland gebezigd, vindt ook in het Engelse en Franse taalgebied (cartel) steeds meer ingang. Een kartel met een gemeenschappelijk verkoopkantoor wordt in Duitsland gewoonlijk Syndikat genoemd, in Frankrijk soms syndicat, maar meestal comptoir. In de V.S. worden ze vaak als pools aangeduid, welk woord echter ook in ruimere zin wordt gebruikt. In de zeescheepvaart is naast pool (voor winst- of vrachtverdelende kartels) de naam conferentie (conference, Konferenz) gebruikelijk. De Nederlandse wetgeving heeft eerst (Wet van 1935) de term ondernemersovereenkomst, daarna (Kartelbesluit 1941) die van bedrijfsregeling gebezigd.

De kartels zeil voeren meestal deze naam niet, maar gebruiken een veelheid van namen die het wezen van de aaneensluiting niet tot uitdrukking brengen; in Nederland gebruikt men vaak het woord conventie (de Textielconventie, de Zoutconventie). De gemeenschappelijke verkoopkantoren duiden zich wel als zodanig aan (Rheinisch-Westfälische Kolensyndikat; Comptoir des Tubes). In de V.S. heeft menige Trade Association het karakter van een kartel gekregen.



Kartelvormen

Kartels kunnen hun doel op verschillende wijze bereiken. Men kan de mededinging beperken door vaststelling van een minimumprijs beneden welke men niet mag verkopen. Minder stringent is een prijsregeling door middel van voorschriften omtrent een uniforme kostprijsberekening. De leverings- en betalingsvoorwaarden worden meestal tevens geregeld. Sommige kartels bepalen zich tot het laatste; dergelijke conditiekartels hebben echter slechts een geringe invloed op de markt. Bij productiekartels streeft men naar een regeling en beperking van het aanbod op de markt.

Verdeling van het afzetgebied vindt plaats door aan afzonderlijke ondernemingen of groepen van deze een gebied aan te wijzen waar zij het uitsluitend recht van verkoop hebben. Een dergelijke regeling treft men vaak bij internationale kartels aan. Verdeling van de markt is ook zonder territoriale begrenzing mogelijk door de zgn. klantenbescherming, waarbij men zich verbindt niet of slechts onder bepaalde voorwaarden aan afnemers van anderen te leveren. Verschillende van deze maatregelen kunnen uiteraard in een zelfde kartelovereenkomst worden opgenomen.

Een bezwaar tegen deze typen van kartels is dat ontduiking vaak moeilijk te achterhalen is, terwijl de verleiding daartoe groot is. Vandaar het streven naar hechtere vormen van samenwerking en het treffen van maatregelen die de karteltrouw kunnen bevorderen.

De band tussen de gekartelleerde ondernemingen wordt sterker en zal ook duurzamer zijn, wanneer door zgn. verdelingskartels de productie gecontingenteerd of de winst verdeeld wordt. In het eerste geval wordt aan elk lid volgens een telkens van te voren vastgestelde maatstaf een quotum of contingent in de totale afzet toegekend, terwijl tevens de omvang van de totale productie of ook de absolute hoogte van ieders quotum kan worden vastgelegd. Om dit te bewerkstelligen wordt meestal een verkoopkantoor in het leven geroepen. Alle orders komen daar binnen en de verkoop loopt over het kantoor. Dit treedt als een zelfstandige rechtspersoon op, terwijl de leden van het kartel zich verbinden niet buiten het verkoopkantoor om te handelen, een verplichting die gemakkelijk kan worden gecontroleerd. Bij over- of onderschrijding van de vastgestelde quota vinden verrekeningen plaats.

Deze regeling sluit uiteraard vaststelling van de prijzen in. Daar de ondernemingen haar eigen afzetorganisatie opgeven is er een sterke prikkel om te blijven samenwerken, wanneer de kartelovereenkomst afloopt. Bij de vernieuwing brengt de strijd over de vaststelling van de quota vaak grote moeilijkheden met zich. Deze kartelvorm is vooral geschikt voor uniforme massaproducten zoals die van de steenkolenmijnen en de zware industrie. Ook bij kartels met winstverdeling is de band nauw, daar deze indirect tevens tot contingentering der productie en het aanhouden van minimumprijzen leidt. Om de te verdelen winst te bepalen gaat men uit van een normale kostprijs en een minimumverkoopprijs, terwijl de aldus berekende winst volgens een van te voren vastgestelde maatstaf wordt verdeeld.

Het gelukt niet steeds alle betrokken ondernemingen tot het kartel te doen toetreden. De aanwezigheid van buitenstaanders kan een bedreiging vormen voor een doeltreffende doorvoering van de kartelpolitiek. Ook binnen het kartel kunnen de belangen uiteenlopen en doen zich conflicten voor, die bij sommige leden de neiging doen ontstaan het kartel te verlaten. Vandaar het streven maatregelen te treffen die buitenstaanders het leven moeilijk maken. Een van de belangrijkste middelen om op deze wijze organisatiedwang uit te oefenen zijn overeenkomsten die leiden tot een boycot van buitenstaanders (Exklusiwertrage, Sperren, tying contracts). Door deze tracht men te bereiken, dat aan niet aangesloten ondernemingen niet wordt geleverd of van hen niet wordt gekocht.

Wanneer ondernemingen, die eikaars leveranciers of afnemers zijn, gekartelleerd zijn kan men een overeenkomst aangaan, waarbij bijv. de leveranciers van grondstoffen, machines of waren zich verbinden niet te leveren aan ondernemingen die niet bij het kartel van hun afnemers zijn aangesloten, waartegenover dezen zich verbinden niet te kopen van hen die buiten het kartel van hun leveranciers staan. In de zeescheepvaart tracht men dit doel ook door het stelsel van uitgestelde rabatten te bereiken. Aan de verladers wordt een rabat toegekend onder voorwaarde dat zij uitsluitend met schepen van leden van de conferentie hun goederen zullen doen vervoeren. Bovendien wordt het rabat eerst na een half jaar uitgekeerd, indien zij ook gedurende die tijd het kartel trouw zijn gebleven.

Dit heeft geleid tot een enigszins andere vorm van kartellering, waarbij het horizontale karakter van een kartel niet ten volle gehandhaafd wordt. Bij eenzelfde overeenkomst kunnen ondernemingen die in opeenvolgende stadia van een productieproces werkzaam zijn, zich aaneensluiten en dan tevens maatregelen treffen om een exclusief verkeer tussen deze groepen ondernemers te waarborgen. Groepen bijv. van fabrikanten, groothandelaars en detaillisten verbinden zich alleen van of aan erkende fabrikanten, groothandelaars en detaillisten te kopen resp. te verkopen. Door elke groep worden erkenningsreglementen opgesteld, aan de hand waarvan wordt beslist of men als fabrikant enz. zal worden erkend. De erkenning kan men verliezen, wanneer men zich niet aan de bepalingen van het kartel houdt of de verplichting alleen met erkende ondernemingen transacties aan te gaan niet nakomt. Op deze wijze kan men ook de vrijheid van vestiging aan banden leggen of trachten bepaalde soorten bedrijf (bijv. coöperaties) te weren.

Over de oorzaken van de kartelbeweging bestaat veel verschil van mening. Soms ziet men in de vorming van kartels enkel het streven der ondernemers naar een monopoliepositie, ten einde hun winst te vergroten. Tot de overheid richt men dan het verwijt dat zij in plaats van de combinaties tegen te gaan deze eer door protectionistische en andere maatregelen heeft gesteund. Een dergelijke verklaring blijft te zeer aan de oppervlakte. Zij geeft geen voldoende inzicht in de factoren, die een beweging, welke zo diep in het economisch leven ingrijpt, in korte tijd (het begin ligt ca 1880) te voorschijn hebben geroepen; en dat onverschillig of de rechtsorde kartels bemoeilijkte of hun geen belemmeringen in de weg legde, onverschillig of het ondernemingen betrof die wel of die geen protectie genoten, onverschillig of ze tot stand kwamen in bedrijfstakken waar de concentratie verwas voortgeschreden of waar het kleinbedrijf het overwicht had behouden. Het is ook niet juist alleen monopolie tegenover concurrentie te stellen, zodat elke beperking van de mededinging uit een streven naar monopolie winst zou zijn te verklaren.

Wanneer de concurrentie excessieve vormen aanneemt, wanneer zij niet leidt tot herstel van het evenwicht op de markt, maar een ruïneus karakter verkrijgt, kan samenwerking tussen de marktpartijen en regeling van de mededinging een beveiliging tegen de nadelige gevolgen daarvan ten doel hebben en voortvloeien uit het verlangen aanbod en vraag beter met elkaar in evenwicht te brengen. De combinatievorming hangt volgens deze opvatting samen met veranderingen in de economische structuur die veroorzaken dat de voorwaarden voor vrije prijsvorming ontbreken of dat de werking van de prijsvorming niet overeenstemt met die welke zij volgens de theorie van de volkomen mededinging zou hebben. Op slechts enkele punten kan hier worden gewezen. Vrije prijsvorming veronderstelt een groot aantal marktprijzen en een onbelemmerde mogelijkheid van vestiging. De moderne techniek eist echter in verscheidene takken van productie steeds grotere productie-eenheden, welke tendentie door andere factoren (afzetorganisatie, financiële overwegingen, de noodzaak van wetenschappelijke onderzoekingen) wordt versterkt. Daardoor worden nieuwe vestigingen bemoeilijkt en krimpt het aantal ondernemingen zodanig in dat dergelijke markten noodzakelijk een oligopolistisch karakter krijgen.

Het sluitstuk van de leer van de vrije prijsvorming is de stelling, dat aan deze een tendentie tot automatisch herstel van het evenwicht eigen zou zijn. Maar de moderne massaproductie brengt sterk gespecialiseerde bedrijven en hoge vaste kosten mede, waardoor de beweeglijkheid van de productiemiddelen teloor gaat en de automatiek van de markt verzwakt wordt. Bovendien maakt de huidige productiewijze het dikwijls moeilijk een zo nauwkeurig verband tussen de prijzen en productiekosten te leggen als de leer van de vrije prijsvorming dat veronderstelt. De ontwikkeling van het verkeer, die het grootbedrijf mogelijk maakte, heeft ook de markten sterk uitgebreid. Daardoor is in de prijsvorming en in de afzetmogelijkheid een groter element van onzekerheid gekomen door de afhankelijkheid van de wereldmarkt die onder invloed van tal van wisselvallige omstandigheden staat. Dergelijke factoren, die in de veranderde economische structuur verankerd liggen, hebben het streven doen ontstaan naar een gezamenlijke regeling en beheersing van de markt.

De macht die de georganiseerde ondernemingen aldus verkrijgen sluit echter ook gevaren in zich. Eenzijdige bevordering van het groepsbelangen monopolistische praktijken kunnen zich voordoen en het algemeen belang schade toebrengen. Toezicht van de overheid op de kartels en de bevoegdheid om tegen deze op te treden, wanneer het algemeen belang dat eist, wordt derhalve ook door hen voorgestaan die de kartelbeweging op zichzelf niet veroordelen, maar deze in de huidige phase van de economische ontwikkeling als een vaak nuttig correctief op de werking van het marktmechanisme beschouwen. Het laatste brengt wederom mede dat ook de mogelijkheid van bescherming van het kartel tegen een kortzichtig optreden van buitenstaanders, waardoor het voortbestaan van het kartel in gevaar zou worden gebracht, als wenselijk wordt beschouwd.

In DUITSLAND is de kartelbeweging het eerst en het sterkst tot ontwikkeling gekomen. Voor Wereldoorlog II werd het aantal kartels op meer dan 3000 geschat. Zowel de overheid als de meerderheid der economisten was deze gunstig gezind. Het economisch liberalisme heeft in Duitsland nooit zo diep wortel geschoten als in West-Europa en in de V.S. Beperking van het individualisme door georganiseerd optreden van de betrokkenen werd in het algemeen wenselijk geacht. De strijd over de rechtsgeldigheid van kartelovereenkomsten en van de maatregelen tegen leden en buitenstaanders is spoedig ten gunste van de kartels beslist.

Van grote betekenis is het arrest van het Reichsgericht van 4 Febr. 1897 geweest, dat een principiële verdediging van de kartels inhield. Zij werden niet in strijd geacht met de Gewerbeordnung van 1869 die het beginsel van de bedrijfsvrijheid huldigde. Aan de hand van beschouwingen, steunende op de geschriften van verschillende economisten, werd betoogd dat de aaneensluiting van ondernemers „nicht bloss als eine berechtigte Betätigung des Selbsterhaltungstriebes, sondern auch als eine dem Interesse der Gesamtheit dienende Massregel” kan worden beschouwd. In enkele gevallen (steenkool, kali) greep de overheid door bepalingen omtrent dwangkartellering in. Een algemene wettelijke regeling kwam eerst 2 Nov. 1923 door de zgn. Kartellverordnung (Verordnung gegen den Missbrauch wirtschaftlicher Machtstellungen) tot stand.

De rechtsgeldigheid van kartels bleef erkend en de regeling van de productie alsmede de vaststelling van prijzen door deze werden in beginsel niet veroordeeld. Toezicht op de kartels en bescherming van leden en buitenstaanders tegen de machtspositie van deze werd echter mogelijk gemaakt. Opgetreden kon worden wanneer een kartel de „Gesamtwirtschaft” of het „Gemeinwohl” in gevaar bracht, d.w.z. wanneer op economisch niet gerechtvaardigde wijze de productie beperkt werd of de prijzen hoog werden gehouden, verder wanneer de economische bewegingsvrijheid „unbillig” werd beperkt. Kartels moesten schriftelijk worden aangegaan. Een Kartellgericht werd in het leven geroepen. Dit kan in de genoemde gevallen kartels geheel of gedeeltelijk nietig verklaren of bepalen, dat de leden zonder inachtneming van een termijn de overeenkomst kunnen opzeggen.

Sperren en dergelijke maatregelen zijn alleen met toestemming van de voorzitter van het Kartellgericht mogelijk. Door enkele wijzigingen van de Verordnung en door het Zwangskartellgesetz van 1933 werd de invloed van de overheid op de kartels versterkt. Indirect werden ze getroffen door de prijspolitiek van de regering, met name door de Verordnung über Preisbindungen van 1934. Vestiging van nieuwe kartels behoefde toestemming. Na de bezetting van Duitsland werden zowel in de Amerikaanse als in de Britse zone in Febr. 1947 verordeningen uitgevaardigd waarbij nieuwe kartels verboden werden en de bestaande ongeldig werden verklaard.

In NEDERLAND zijn de kartels eerst in de laatste tientallen jaren van betekenis geworden. De rechtsgeldigheid van kartelovereenkomsten is steeds erkend. Speciale maatregelen werden eerst bij de Wet van 24 Mei 1935 tot het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van ondernemersovereenkomsten getroffen. De wet aanvaardde enerzijds de wenselijkheid van samenwerking van ondernemingen en ordening van de marktverhoudingen. Daarom konden kartels beschermd worden tegen buitenstaanders die zich van medewerking onthielden. De minister van Economische Zaken kon ondernemersovereenkomsten algemeen verbindend verklaren „indien deze voor de economische verhoudingen in de betreffende bedrijfstak overwegende betekenis hadden en het algemeen belang verbindendverklaring vereiste”.

Dit kon alleen geschieden op verzoek van de betrokken partijen. Anderzijds ging de wet er van uit dat kartellering tot een te sterke economische machtspositie kan leiden en dat deze gevolgen kan hebben die in strijd zijn met het algemeen belang. Daarom kon de minister eveneens ondernemersovereenkomsten onverbindend verklaren, indien het algemeen belang dat vereiste. Beide maatregelen konden alleen worden genomen, nadat een vaste Commissie van de Economische Raad daarover advies had uitgebracht. Deze wet is vervallen door de uitvaardiging van het Kartelbesluit van 5 Nov. 1941, dat ruimere bevoegdheden toekent. Bedrijfsregelingen, waaronder verstaan worden „bepalingen ter regeling van de mededinging” moeten schriftelijk worden opgemaakt.

Door de betrokkenen moet daarvan kennis worden gegeven (het Kartelregister). De secretaris-generaal (thans de minister) van Economische Zaken kan bedrijfsregelingen algemeen verbindend verklaren, maar kan ook zelf algemeen verbindende bedrijfsregelingen vaststellen, bestaande regelingen aanvullen, wijzigen of geheel of gedeeltelijk onverbindend verklaren. Het Kartelbesluit is na Wereldoorlog II in afwachting van een nieuwe wet voorlopig gehandhaafd. De minister heeft echter een Commissie Bedrijfsregelingen ingesteld en de vooroorlogse procedure hersteld.

In de VERENIGDE STATEN, waar, naast Duitsland, de ondernemerscombinaties zich het sterkst ontwikkeld hebben, is van het begin aan de rechtspositie van de kartels en de houding van de overheid tegenover deze geheel anders geweest dan in Duitsland en Nederland. Volgens de common law zijn overeenkomsten in restraint of trade niet rechtsgeldig. De nakoming van kartelovereenkomsten kan men derhalve niet afdwingen. Daarom worden ze vaak gentlemen’s agreements genoemd. Een krachtige kartelbeweging heeft zich zodoende in de V.S. niet ontwikkeld en men heeft zijn doel meer door middel van vertrusting trachten te bereiken. Een afzonderlijke kartelwetgeving bestaat hier niet.

De wetgever heeft elke aaneensluiting van ondernemingen, die de markt op enige wijze kunnen beheersen, ongewenst geacht. De Sherman-act van 1890 verklaart elk contract en elke combinatie in welke vorm ook, die „restraint of trade or commerce” veroorzaken, voor onwettig en strafbaar. Eveneens is strafbaar hij die ,,any part of the trade or commerce” monopoliseert of tracht te monopoliseren. Deze en de latere zich hierbij aansluitende wetgeving hebben echter niet kunnen voorkomen dat met name de vertrusting zich sterk heeft uitgebreid (z nader trust).

In ENGELAND is de combinatiebeweging aanvankelijk van geringere betekenis geweest dan in Duitsland en de V.S. Sedert het begin van deze eeuw heeft zij echter belangrijk veld gewonnen. Tot voor kort kende Engeland geen afzonderlijke wetgeving op dit gebied. Men volstond met toepassing van de regel van de common law dat contracten in restraint of trade niet bindend waren. De draagwijdte van dergelijke regels hangt geheel af van de toepassing die de rechter er aan geeft. Spoedig maakte deze onderscheid tussen restraint of trade die,,reasonable” en die „unreasonable” was.

Van een consequente bestrijding van de kartels is geen sprake geweest. In 1948 kwam de Monopolies and Restrictive Practices (Inquiry and Control) Act tot stand. De wet stelt een commissie in die op aanwijzing van de Board of Trade een onderzoek kan instellen naar het bestaan in bepaalde bedrijfstakken van monopolies of restrictieve praktijken. De wet heeft derhalve niet alleen op kartels betrekking. Indien het onderzoek de aanwezigheid van dergelijke toestanden heeft aangetoond en het Lagerhuis deze in strijd met het algemeen belang heeft verklaard kan de minister na goedkeuring door het parlement een ,,Order” uitvaardigen, waarbij de gewraakte overeenkomst of regeling onwettig wordt verklaard. Hetzelfde kan o.a. geschieden, wanneer leveranties aan bepaalde personen geweigerd worden, bij koppeltransacties of wanneer bijzondere kortingen of rabatten worden gegeven.

PROF. MR F. DE VRIES

In BELGIË worden kartelovereenkomsten vrij aangegaan onder ondernemers, doch de overheid, die zich actief inlaat met de organisatie van het bedrijfsleven, is op het gebied van het kartelwezen vaak opgetreden om overeenkomsten te vergemakkelijken of te begunstigen. Dit vnl. sedert ca 1930 en voor zover de regering in het kartel een middel zag om belangrijke bedrijfstakken te steunen, zonder het algemeen belang te schaden. Diverse kartelobjecten, zoals de reglementering van de productiecapaciteit, prijsstabilisatie of -reglementering, gemeenschappelijke aankoop en verkoop, kwaliteitsfabricage en exportorganisatie, werden door de overheid indirect in de hand gewerkt door in- en uitvoercontingenteringen, douanetarieven en beschikkingen in handelsaccoorden. Na Wereldoorlog II is het overleg tussen de bevoegde regeringsdepartementen en allerhande bedrijfsgroeperingen en o.m. kartelorganisaties toegenomen, zodat door in- en uitvoerpolitiek, door deviezenreglementering en ook naar aanleiding van de prijs- en loonpolitiek de economische samenwerking van producenten door de overheid werd bevorderd. Opvallend is dat de kartels succesvol zijn in de zware industrie en mislukken in een belangrijke bedrijfstak als de textielindustrie, dit door gebrek aan samenwerking, wegens het grote aantal producenten en de diversificatie in de productie.

Wat betreft de overheidsreglementering is van bijzonder belang het K.B. no 62 van 13 Jan. 1935, dat aan de minister van Economische Zaken de macht geeft ondernemingen, onder bepaalde voorwaarden, te onderwerpen aan overeenkomsten die door een aanzienlijke meerderheid van de leden van een bedrijfstak worden aanvaard en die het algemeen belang dienen. Ondernemingen, die „ontegensprekelijk de meerderheid van belangen van de betrokken nijverheid of handel” vertegenwoordigen, kunnen de minister verzoeken een door hen aangegane reglementering algemeen bindend te maken. Zo de regering beslist op het verzoek in te gaan, geeft zij aan onafhankelijke producenten of dissidenten gelegenheid om verzet aan te tekenen. In geval van gemotiveerd verzet wordt de aangelegenheid voorgelegd aan de Raad voor Economische Geschillen, waarin door de koning aangestelde magistraten en regeringscommissarissen zetelen en die de betrokken partijen hoort. De beslissing van de Raad is bindend voor de minister, wanneer de Raad besluit een aanvraag af te wijzen. Als de Raad besluit de aanvraag tot verplichte reglementering, die kan slaan op beperking van de productiecapaciteit en diverse kartelovereenkomsten, te aanvaarden, staat het de minister nog vrij al of niet de overeenkomst algemeen bindend te verklaren.

PROF. DR G. EYSKENS

Lit.: R. Liefmann, Kartelle, Konzerne und Trusts (7de dr., Stuttgart 1927); H. v. Beckerath, Der moderne Industrialismus (Jena 1930); K. Wiedenfeld, Gewerbepolitik (Berlin 1927); A. Wolfers, Das Kar teil problem im Lichte der deutschen Kartellliteratur (München 1931); Kestner-Lehnich, Der Organisationszwang (Berlin 1927); H. Levy, Industrial Germany (Cambridge 1935), Idem, The New Industrial System (London 1936); Seager en Gulick, Trust and Corporation Problems (New York 1929); Tippetts en Livermore, Business Organization and Public Control (2de dr., New York 1941); D.

Lynch, The Concentration of Economie Power (New York 1947); C. D. Edwards, Maintaining Competition (New York 1949); G. W. Stocking en M. W. Watkins, Gartels in Action; Idem, Cartels or Competition?; Idem, Monopoly and Free Enterprise (New York 1946, 1948, 1951).

< >