Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Karl VOSSLER

betekenis & definitie

Duits romanist (Hohenheim 6 Sept. 1872 - München 18 Juni 1949), overwon de positivistische methode in de Romanistiek en staat als baanbreker aan het begin der idealistisch-aesthetische beschouwingswijze in deze tak der taal- en literatuurwetenschap. In 1902 werd hij hoogleraar te Heidelberg, in 1909 te Würzburg, sinds 1911 doceerde hij te München.

Van meet af aan heeft hij de linguistiek en de literaire wetenschap ten nauwste verbonden gezien met de wijsbegeerte, de cultuurhistorie en de aesthetica. Zijn werken verschillen dan ook alle van die der historische school door een element van „fragmentarisme”, van toevalligheid, maar tevens van grote directheid: zijn haast impressionnistische betoogtrant heeft een ongewone bekoring en overtuigingskracht.Vossler heeft — iets dat van conventionele zijde niet onbetwist is gebleven — de jonge generatie romanisten het gevoel gegeven, tot medewerking aan zijn studiën opgeroepen te zijn, niet bij de woorden van de meester te mogen zweren maar zelf scheppend erop voort te moeten denken. Hij heeft vooral grote invloed gehad met zijn taalfilosofische geschriften (speciaal zijn werk over de Franse cultuur in het licht der taalontwikkeling), met zijn machtige exegese van Dante’s Divina Commedia, met zijn literair-historische monografieën en met zijn beschouwingen over poëzie-vormen. In zijn literaire critiek, gezien in betrekking tot de filosofie, sluit hij nauw aan bij de aesthetiek van Croce (m.n. door de tegenstelling „poëzie” en „niet-poëzie”).

DR MR H. VAN DEN BERGH

Bibi.: Positivismus u. Idealismus i. d. Sprachwissenschaft (Heidelberg 1904, lang sterk betwist); Sprache als Schöpfung u. Entwicklung (1905); Frankreichs Kultur im Spiegel s. Sprachentwicklung (1913, 2de dr. als Fr.s Kultur u. Sprache, 1929) , Gesamm.

Aufsätze z. Sprachphilosophie (München 1923); Geist u. Kultur i. d. Sprache (1925); Die göttliche Komödie (2 dln, 1907-’10, 1925). Voorts: Ital. Literaturgeschichte (Berlin - Leipzig 1927); Ital.

Lit. d. Gegenwart, v. d. Romantik z. Futurismus (Heidelberg 1914); Die neuesten Richtungen d. Ital. Lit. (Marburg 1925). (Biogr. monografieën:) La Fontaine u. sein Fabelwerk (1919); Leopardi (1923); Jean Racine (1926); Lope de Vega u. sein Zeitalter (1932); Poesie der Einsamkeit in Spanien (1940); Aus d. romanischen Welt (2 dln, 1940); Südliche Romania (1940); Die Dichtungsformen der Romanen (voordrachten 1937, posth. uitg. d.

Andreas Bauer, waarbij opgenomen: Romanische Verslehre, München 1951); Spanien u. Europa (1952); Luis de Leon (1952); Langue et Culture de la France (préface et trad. d’A. Juilland, Paris 1952).

Lit.: Idealistische Neuphilologie, Festschr. f. K. V. (Heidelberg 1922, met bibl. van 65 nummers); Festgabe f. K. V. zum 60. Geburtstag (München 1932, met bibl. van 481 nummers); T.

Ostermann, Bibliogr. d. Schriften K. V., 1897-1951 (in Sitzungsber. d. Bayer. Ak. d. Wiss., Phil.-hist.

Klasse, Jhrg. 1950, Heft 11; bibl. van ca 750 nummers); Iordan-Orr, An Introduction to Romance Linguistics, p. 86-143: The Idealistic or Aesthetic School of K. V.; W. Küchler, K. V. (in Rom. Jahrb. III, 1950, p. 26-75); Carteggio Croce - Vossler 1899-1949 (Bari 1952).

< >