( = zwarte Joris), eigenlijk George Petrowitsj, aanvoerder van de Serviërs in de vrijheidsoorlog van 1804-1812 (Wisjewtsji,bij Kragujevac, 3 Sept. 1752 - vermoord bij Semendria 24 Juli 1817) was de zoon van een boer, die wegens moord op een Turk had moeten vluchten naar Oostenrijk. In het Oostenrijkse leger maakte hij de Turkenoorlog van 1788-1790 mee.
Daarna was hij veehandelaar in Servië, tot hij 1804 tot Servisch opperbevelhebber werd gekozen. In de vrijheidsoorlog verdreef hij de Turken, maar had aanvankelijk veel tegenwerking van de overige wojwoden (= gouwvorsten). Op 26 Dec. 1808 riep de nationale vergadering hem tot erfelijk hoofd en gospodar van de Serviërs uit. Tussen 1809 en 1811 brak hij de tegenwerking en bij de Vrede van Boekarest (28 Mei 1812) erkende de Porte de onafhankelijkheid voor binnenlandse zaken van Servië. In 1813 maakte Turkije weer gebruik van de omstandigheid, dat Rusland vrede met de sultan gesloten had en nu de Serviërs niet langer kon ondersteunen. De Turken joegen Karageorge het land uit.
Tot 1815 woonde hij op Russisch grondgebied en trok hij een Russisch jaargeldje. Toen in dat laatste jaar een persoonlijke vijand van hem, Milosj Obrenowitsj, ook een veehandelaar en wojwode, op andere wijze de Servische onafhankelijkheid trachtte te bereiken, keerde hij naar zijn land terug, maar werd, naar men zegt op bevel van Milosj, vermoord. Van Karageorge stamt de dynastie af, die tot Wereldoorlog II in Joegoslavië regeerde (z Karageorgewitsj).Lit.: Von Ranke, Serbien und die Türkei im 19. Jahrhundert (1879); M. G. Milityevich, K. (1904); Novakowitsj, Die Wiedergeburt des serbischen Staats (1804-1813) (1912).