in het algemeen een sterke, buigzame verbinding, samengesteld uit plantenvezels of staaldraden en bestemd voor belasting op trek en buiging. Het woord kabel is afkomstig uit de touwslagerij, waar van oudsher, op de lijnbaan, een bundel evenwijdige hennepvezels om de lengteas ineen werd gedraaid tot een streng, dan een aantal van drie tot zes strengen nogmaals ineen werd gedraaid tot een touw, waarna drie tot zes touwen ineen werden gedraaid tot een kabel-, als de bewerking werd herhaald, nu met drie tot zes kabels, ontstond een tros. Geschiedde het achtereenvolgens in elkaar draaien in p dezelfde draairichting, dan ontstonden zgn. gelijkslagconstructies; wisselde daarentegen bij elke volgende vlechting de draairichting, dan ontstond een tros.
Geschiedde het achtereenvolgens in elkaar draaien in dezelfde draairichtinge, dan ontstonden zgn. gelijkslagconstructies. Reeds de Egyptenaren en de Grieken maakten gebruik van hennepkabels voor de ankers en zwaarste lasten; voor de takelage van het schip werden de dunnere „touwen” gebruikt. Daardoor is aan het woord kabel het begrip grote draagkracht, grote sterkte, verbonden geraakt, zodat men tegenwoordig de staaldraad-,,touwen” meestal kabels noemt. De trossen zijn eerst meer in gebruik gekomen toen met de stoomvaart groter sleepvermogen was verkregen.Ca 1830 kwam er vraag naar sterker mijnkabels. Men heeft toen koud getrokken ijzerdraad volgens de oude werkwijze op de lijnbaan verwerkt. Eerst in het begin van deze eeuw is de massa-productie van de staaldraadkabels georganiseerd. Thans worden deze kabels in de kabelfabrieken gemaakt op kabelslagmachines, uitgaande van speciaal Siemens-Martin-staal met 0,35 tot 0,9 pet koolstofgehalte. Toevoeging van mangaan in deze grondstof verhoogt de slijtvastheid van de draden; roestvrij staaldraad wordt verkregen door bijmenging van chroom en nikkel.
De grondstof wordt in de staalfabrieken in blokken uitgegoten, die, opnieuw verhit, in de walserij tot walsdraad worden uitgewalst. In de trekkerij wordt deze draad, achtereenvolgens in vele trekkingen, steeds dunner en harder gemaakt, tot de gewenste dikte (van 0,8 mm tot 2 mm) en een bepaalde breeksterkte (meestal tussen 130 en 190 kg,/mm2 gelegen) is bereikt.
Het getrokken staaldraad wordt op spoelen gewikkeld, die in een strengenmachine ieder in een afzonderlijk schuitje worden opgehangen, zodanig ingericht, dat ze de draaiende beweging van de machine volgen, terwijl de spoelen steeds horizontaal blijven liggen in de schuitjes, waardoor de draden, die tijdens het wikkelen in het vlechtpunt samenkomen, zonder torsie in de streng worden gebracht. Aldus worden in één bewerking bijv. 6+12+18 draden in 3 lagen om 1 kerndraad geslagen tot een streng van 37 even dikke draden. Zowel de samenstelling als de vlechtwijze der strengen kan op velerlei wijze worden gewijzigd, bijv. door de dikte der draden in de opeenvolgende lagen te veranderen: dunne binnendraden en dikke buitendraden, in de Seale-constructies 1 + 9+9 of i+ 7 + 7 + 7, of 1+6+15+15 enz.
In een tweede bewerking kunnen daarna, op een kabelslagmachine, 6 of meer strengen om een hennepkem tot een kabel in elkander worden geslagen.
Te onderscheiden zijn:
1. kabels, die in gebruik over een hijstrommel of tractieschijf of takel lopen, die dus naast trekbelasting ook buigbelasting krijgen; en
2. kabels, die vast zijn opgesteld als draagconstructie voor rustende en voor beweeglijke belasting, waarbij de buigbelasting slechts geringe of geheel te verwaarlozen invloed heeft, bijv. draagkabels van kabelbanen, kabelkranen, kabelbruggen enz.
Voor de eerste groep worden meestal de tweemaal geslagen constructies gebruikt vnl. omdat de buitendraden zich gunstig aanleggen in de groeven, die zij telkens moeten doorlopen. De driemaal geslagen constructies, dus de kabelslag, zijn onder de bedrijfsomstandigheden van groep 1 minder geschikt, omdat de buitendraden sterk gekromd en met kleine draagvlakjes aan de omtrek van de kabel verschijnen en dus sneller slijten en breken.
Voor de tweede groep, de draagkabels, worden in de eenvoudige gevallen éénmaal geslagen strengconstructies gebruikt, samengesteld uit 19 of 37 of 61 draden. Belangrijker zijn de geheel gesloten samenstellingen, waarbij profieldraden van Z- en van wigvormige doorsnede worden toegepast om de streng op te sluiten en de kabel een gladde cylindervormige oppervlakte te geven.
De staaldraadkabels vormen een belangrijk constructiemateriaal, zonder hetwelk vele moderne bouwwerken, industrieën en bedrijven onbestaanbaar zouden zijn. In de kolenmijnen worden de kolen in lasten van 30 tot 40 ton, met snelheden van 80 km per uur, uit diepten van 400 m tot 1000 m opgehaald. De kooien, of skips, hangen aan één kabel van hoogstens 80 mm dikte. De kabel stelt een grens aan de diepte tot welke nog economisch kan worden ontgonnen; grotere diepten dan 1000 m vergen te dikke kabels.
In de bruggenbouw heeft het streven naar grotere spanwijdten geleid tot de constructie van hangbruggen, welker eigengewicht minder invloed heeft op de totale belasting dan dat der vakwerkbruggen. De grote Washington-hangbrug te New York heeft vier draagkabels, elk 91,4 cm dik en gevormd uit 26 474 draden, van anker tot anker gespannen over twee torens, die 1067,5 m uit elkaar staan. In de kabels is 168 945 m draad verwerkt.
Een andere toepassing vinden de staaldraadkabels bij de kabelbanen en kabelkranen.
Een kabelbaan, ook „luchtspoor” genoemd, is een eenvoudige, goedkoop aan te leggen transportinrichting voor massagoed of personen, die vaak nog uitvoerbaar is waar het weg- of het railverkeer om technische of economische redenen niet in aanmerking kan komen. De „baan” bestaat dan uit een draagkabel, die tussen een beginstation en een eindstation is uitgespannen en zo nodig op afstanden van bijv. ioo-iooo m op jukken wordt ondersteund en door spaninrichtingen onder de vereiste spanning wordt gehouden. Op deze kabel lopen rollen, waar bakken of cabines aan hangen, die meestal met een afzonderlijke trekkabel worden voortbewogen. De trekkabel wordt uitgevoerd als kabel zonder eind; hij loopt in de eindstations over schijven, waarvan er één, die als drijfschijf is uitgevoerd, door een motor wordt aangedreven en de beweegkracht aan de trekkabel afgeeft. Zo nodig wordt de drijfschijf aangevuld met een tegenschijf; de kabel wordt dan nog een tweede soms ook nog een derde maal over de drijfschijf geleid waardoor de omspanningshoek van i8o° tot 360° of 480° wordt vergroot en de trekkracht overeenkomstig wordt vergroot. Het is ook mogelijk de constructie zo in te richten, dat de draagkabel tevens de trekkabel is. Een voorbeeld van dit zgn. één-kabel-systeem is beschreven in le Génie Civil van 24 Dec. 1932.
Bij kabelspoorweg worden normale treinen over de rails met een staaldraadkabel voortgetrokken. Het systeem wordt toegepast op steile hellingen.
Een kabelkraan wordt toegepast voor plaatselijk transport boven opslagplaatsen, bijv. boven een kolenpark; soms ook boven een scheepshelling, of tijdelijk boven de bouwplaats van een groot werk als een sluis of een stuwdam.
De inrichting vertoont overeenkomst met de kabelbaan, maar er is slechts één overspanning en over de draagkafcel loopt nu een Ioopkat, waar een hijsdraad met lasthaak van afloopt. Bij de uitvoering van de Boulderdam in Amerika is een kabelkraan gebruikt van 384 m overspanning, met een draagvermogen van 135 ton. Voor de stroomvoerende telefoon-, telegraaf- en hoogspanningskabels z elektrotechniek.
PROF. IR F. WESTENDORP
Lit.: R. Meebold, Die Drahtseile in der Praxis (Berlin 1938); C. F. van Mill, Fabricage van staaldraadkabels, De Ingenieur, 13 Oct. 1950.