Oostenrijks meteoroloog (Haus, bij Linz, 23 Mrt 1839 - Wenen 1 Oct. 1921), ontving zijn opleiding aan de Weense universiteit, stichtte in 1865 samen met G. Jelinek de Oesterreichische Meteorologische Zeitschrift waarvan hij redacteur werd.
In 1874 werd hij buitengewoon, in 1877 gewoon hoogleraar te Wenen en directeur van de Meteorologische Zentralanstalt aldaar. Van 1897-1900 was hij hoogleraar in de meteorologie te Graz, van 1900-1910 hoogleraar in de kosmische physica te Wenen. Hij bleef echter tot het eind van zijn leven wetenschappelijk actief. Zijn eerste bijdrage tot de meteorologie is de verklaring van de Föhn. Daarna heeft hij belangrijke bijdragen geleverd op bijna alle gebieden van de meteorologie en de klimatologie. Alleen de leer der weer-prognose interesseerde hem minder. Overigens is hij wel een der meest universele meteorologen geweest.Bibl.: Naast een enorm aantal bijdr. in vakbladen, o.a.: Handbuch der Klimatologie (iste dr., 1883, 4de dr., Stuttgart 1932); Lehrbuch der Meteorologie (iste dr., 1901, 5de dr. met medew. v. R. Süring, Leipzig 1939-42).