(François Elie) Frans schrijver (Vennecy, Loiret, 27 Apr. 1853 - Tavers, Loiret, 5 Aug. 1914), was werkzaam bij het M.O., wijdde zich dan geheel aan letteren en politiek. Hij behoorde met A.
France tot de critici van de impressionnistische school, welke beoogde de eigen indrukken weer te geven bij lectuur of schouwburgbezoek. Deze vaak zeer brillante critiek, die hevige strijd heeft gevoerd met de oude critiek die zekere maatschappelijke waarden voorstond (René Doumic, Gust. Lanson), heeft grote invloed uitgeoefend, maar liep gevaar vlug te verouderen, bijv. in Les Contemporains (1885-1899, 7 vol.). Het meest waardevolle vindt men in En Marge des vieux livres (2 series 1905 en 1907). Voorts hadden zijn critieken, bijv. J.-J. Rousseau (1907), en vooral zijn toneelstukken te lijden door zijn politieke overtuiging, speciaal onder invloed van de Dreyfusaffaire. Bij lezing zijn La Révoltée (1889), L'Aînée (1898) enz. niet zonder charme, maar ze missen dramatische spanning en scherpe karaktertekening. Heel fijn zijn zijn talrijke vertellingen en sprookjes.Bibl.: Poëzie: Les Médaillons (1880); Les petites Orientales (1883). Critiek: La Comédie après Molière et le théâtre de Dancourt (1882, thèse); Impressions de théâtre (10 vol. 1888-1898, il de serie 1920); Jean Racine (1908); Discours royalistes (1908-1911); Fénelon (1910); Chateaubriand (1912). Verhalen: Sérénus, histoire d’un martyr (1894) ; Dix Contes (1889) ; Myrrha, vierge et martyre (1894); Contes blancs (1900); La Vieillesse d’Hélène (1914).
Lit.: H. Bordeaux, J. L. (1924); H. Morice, J. L. (1925); A. Bélis, La critique franç. à la fin du XIXe s. (1926) : A. Knopf, J. L. als Dramatiker, diss. Leipzig (1926); L. Grimm, L. als Kritiker des franz. Theaters (1927); G. Durrière, J. L. et le théâtre (1934, 2 vol.); Ern. Seillière, J. L. historien de l’éducation naturiste (1935); Myriam Harry, La vie de J. L. (1946).