koning van Numidië, zoon van Mastanabal, een onwettige zoon van Masinissa (vóór 160 - Rome 104 v. Chr.), werd opgevoed aan het hof van zijn oom Micipsa, de opvolger van Masinissa, met zijn neven Adherbal en Hiëmpsal.
Vóór zijn dood verdeelde Micipsa zijn gebied tussen zijn beide zoons en Jugurtha (118 v. Chr.). Van Rome uit daartoe aangemoedigd, vermoordde Jugurtha Hiëmpsal, wiens rijk hij annexeerde. Adherbal riep nu Rome’s hulp in. De senaat wees echter, bij een nieuwe deling, het grootste stuk aan Jugurtha toe. Nog niet tevreden dwong deze Adherbal tot een capitulatie, waarna hij hem deed doden.
Bij het volk te Rome wekte deze daad zulk een verontwaardiging, dat de senaat een leger tegen Jugurtha moest zenden (in v. Chr.). De aanvoerder Lucius Calpurnius Bestia en zijn onderbevelhebber lieten zich echter door Jugurtha omkopen. Naar Rome ontboden, wist Jugurtha door goud zich recht te verschaffen; tevens liet hij er een kleinzoon van Masinissa uit de weg ruimen. Nu werd echter de oorlog toevertrouwd aan Metellus, die Jugurtha in het nauw bracht (109) ; evenzo diens opvolger, de door de wens van het volk in 107 tot consul gekozen Marius. Diens onderbevelhebber Sulla wist Jugurtha’s uitlevering van zijn schoonvader Bocchus van Mauretanië te verkrijgen (105).
Jugurtha werd in de gevangenis te Rome gedood (104). Zijn geschiedenis is beschreven door Sallustius in zijn Bellum Jugurthinum.Lit.: St. Gsell, Hist. anc. de l’Afrique du Nord VII (1928); H. Last in Can br. Anc. History IX (1932), 113 vlg.