Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Juda Löb GORDON

betekenis & definitie

Nieuwhebreeuws dichter (Wilna 7 Dec. 1830 St Petersburg 16 Sept. 1892), is een der schrijvers, die grote invloed hebben uitgeoefend op de culturele ontwikkeling der Oost-Joden in de 19de eeuw. Hij werd in 1865 door de Russische regering benoemd tot directeur van de Joodse hogere school in Telschi.

Later trad hij te St Petersburg naast Zederbaum op als onderredacteur van het belangrijke Hebreeuwse tijdschrift Ha-meliets. Men kan zijn poëzie over drie perioden verdelen. In de eerste dichtte hij de bijbelse gebeurtenissen in romantische trant als Ahawath David oemichal (De liefde van David en Michal) en David en Barsilay. Zijn tweede periode bracht revolutionnaire, satirieke gedichten tegen het Oudjoodse leven. Wij noemen Been schiné arajoth (Tussen de leeuwentanden), Zidkijakoe beweth-hapekoedath (Zedekia in de kerker), vol Voltairiaanse satire tegen het wetsgetrouwe Jodendom, en vooral Kotso schel Jod (Het puntje op de i), waarin hij het eerste een lans breekt voor de emancipatie der Joodse vrouw. In zijn derde periode wordt hij van de bevechter, de verdediger van zijn volk, dat zo wreed bejegend wordt.

In 1898 kwamen te Wilna zgn. volledige werken uit (Kol-kitwé J. L. Gordon) en van 1892-1895 werden zijn brieven uitgegeven door Weiszberg (Igeroth J. L.

G.).

< >