Nederlands schilder (Groningen 27 Jan. 1824-’s-Gravenhage 12 Aug. 1911), gaf al vroeg blijk van zijn talent en kreeg reeds in 1838 les van J. J.
G. van Wicheren en C. B. Buijs. Van 1840 af was hij leerling van Kruseman in Amsterdam en ook werkte hij bij J. W. Pieneman.
De wat academische opvatting van zijn leermeesters kon hem maar matig bekoren. De romantische richting van zijn tijd en vooral die van Ary Scheffer gaf hem de overtuiging, dat hij naar Parijs moest om verder te studeren. In 1845 werkte hij in Parijs in de Académie des Beaux Arts, in het atelier van Picot, een leerling van David, en kreeg o.a. les van Delaroche en Horace Vernet. Zijn ideaal bleven, behalve de grote meesters van de Renaissance, die hij vlijtig in het Louvre copieerde, nog steeds Ary Scheffer en vooral Rembrandt, waarbij zich Descamps, Chasseriau en indirect Millet voegden. Terug in Amsterdam, schilderde hij in 1849 De Kleine Visscher. Van 1851 af werd hij door historische onderwerpen geïnspireerd: Laatste Brief van Oldenbarneveldt (1852), De Prins van Oranje en Margaretha van Parma (1854). Deze trachten zowel in houding en gebaar als ook in gelaatsuitdrukking de psychologie van de situatie weer te geven.Steeds meer voelde hij zich aangetrokken tot het arme volk en de vissers, en trachtte hij hun zorgen en leed uit te beelden. Zijn lijnen werden losser en zijn kleuren kregen iets parelmoerachtigs. Vooral de invloed, die Rembrandt op hem heeft uitgeoefend, heeft er toe bijgedragen, dat Israëls met bijzondere fijngevoeligheid de kleinste nuance van het lichteffect kon weergeven en dat hij steeds getracht heeft de meeste nadruk te leggen op het wezen en het temperament van zijn modellen. Deze doorzichtige, fijne sfeer kenmerkt ook zijn aquarellen. Hij heeft ook grafisch werk gemaakt, en er zijn van hem 37 etsen bekend. Ook was hij literair werkzaam, hij schreef kleine studies over Rembrandt, over de tekeningen van Goethe e.a. en na een van zijn vele reizen schreef hij het boekje Spanje (1899), dat hij eigenhandig illustreerde.
Lit.: G. Vosmaer, J. I., in: Onze hedendaagsche schilders I (1881—85); F. Netscher en Ph. Zilcken, J. I. (I887-9O); J.
Veth, J. I., in: Mannen v. beteekenis XX, 4 (1890); M. Liebermann, J. I. Kritische Studie (Berlin 1901, 7de en 8ste dr. 1922); J. Veth, J.
I. en zijn kunst (i904-05, Duitse vert. 1906); H. J. Hubert, De etsen v. J. I. Een catalogus (1908); G.
L. Dake, J. I. (1910, Fr. vert. 1911, Duitse vert. 1912); A. Plasschaert, J. I. (1924); H. E. v.
Gelder, J. I. (1947, Paletserie).