een Engels dichter, geleerde en staatsman (Milston 1 Mei 1672 - Londen 17 Juni 1719). In 1687 begaf hij zich naar de hogeschool te Oxford, om zich op de godgeleerdheid toe te leggen, en onderscheidde zich weldra door de vervaardiging van Latijnse verzen.
Op 22-jarige leeftijd begon hij zijn krachten te beproeven aan de Engelse poëzie en leverde een vertaling van een gedeelte der „Georgica” van Vergilius. Door bemiddeling van lord Montagu, kanselier der schatkist, en van lord Somers verkreeg hij een jaargeld van 300 pond sterling, waarna hij Frankrijk en Italië bezocht. Een verandeiing van ministerie beroofde hem van die steun, maar hij verwierf spoedig een beroemde naam door de uitgave van zijn heldendicht op de slag bij Blenheim, The Campaign (1704). In 1708 vergezelde hij lord Halifax naar Hannover, verkreeg door de invloed van dezen de betrekking van tweeden secretaris van staat en ging vervolgens met den onderkoning Wharton als secretaris der regering naar Ierland. Hij werkte veel voor „The Tatler”, een tijdschrift, door zijn vriend Steele uitgegeven, en voor „The Spectator”. In het bijzonder moeten zijn bijdragen tot de „Sir Roger de Coverly”-serie en zijn opstellen over Milton worden vermeld. In 1713 werd zijn treurspel Cato met veel bijval opgevoerd. In 1714 ging hij met den nieuwbenoemden onderkoning van Ierland, graaf Sunderland, wederom als secretaris naar dit land en huwde in 1716 met de gravin-weduwe van Warwick. Addison onderscheidde zich door zijn Christelijke zin, en zijn opstellen, meestal in tijdschriften opgenomen, hebben een gunstige invloed gehad op de zedelijke vorming van het Engelse volk. Dit kan vooral gezegd worden van zijn artikelen in het tijdschrift „The Spectator”, dat zich door echte populariteit, belangrijkheid van inhoud, voorname humor en keurige stijl onderscheidde en het voorbeeld werd van de „Hollandsche Spectator” van Justus van Effen. De grote 18de-eeuwse Engelse criticus Samuel Johnson verklaarde, dat ieder die een Engelse stijl wenst te verkrijgen, zijn dagen en nachten aan de werken van Addison moet wijden. En Macaulay spreekt van Addison als „den groten satiricus, die het wapen der bespotting wist te hanteren zonder er misbruik van te maken; die, zonder een wonde toe te brengen, een grote maatschappelijke hervorming bewerkstelligde en die geestigheid en deugdzaamheid weer met elkaar verzoende, na een lange en onheilvolle scheiding, gedurende welke geestigheid van het goede pad was gebracht door losbandigheid, en deugdzaamheid door fanatisme”.Bibl.: The Works of J. A. ed. T. Tickell, 4 vol., 1721; 4 vol., Dublin i722-23; 4 vol., Birmingham 1761; ed. R. Hurd, 6 vol., 1811; 6 vol., 1854-1856 in Bohn’s Standard Library; ed. G. Greene, 6 vol., New York 1856; Miscellaneous Works, 3 vol. 1726; ed. A. C. Guthkelch, 2 vol., 1914; The Spectator ed. G. Gregory Smith, 8 vol., i897-’g8 en 1907 in Everyman’s Library; ed. G. A. Aitken, 8 vol., 1898.
Lit.: W. J. Courthope. A., (1884); Bonamy Dobrée, Essays in Biography (Oxford 1925); D. H. Stevens, Party Politics and English Journalism 1702-1742 (Chicago 1916); G. S. Marr, The Periodical Essayists of the 18th Century (1923); W. J. Graham, The Beginnings of English Literary Periodicals 1665t7t5 (1926); W. Wheeler, The Spectator. A Digest-Index (1892); Idem, A Concordance to the Spectator (1897); Selections from the Writings of J. A. ed. B. Wendell and C. N. Greenough (Boston 1905); W. J. B. Pienaar, English Influences in Dutch Literature and Justus van Effen as Intermediary (Cambridge 1929).