Ordo Militiae S Johannis Bapt. Hospitalis Hierosolymitani. De oorsprong van deze oudste geestelijke ridderorde wordt gezocht in een hospitaal te Jeruzalem, dat ca 1050 door kooplieden uit Amalfi in de nabijheid van de Benedictijnerabdij S.
Maria Latina werd gesticht. De intocht der kruisvaarders in Jeruzalem bracht een grote vermeerdering der hospitaalbroeders en vormde voor de leider Gerhard een aanleiding om de Orde te reorganiseren. Onder zijn opvolger Raymond du Puy (1120-1160) ontving zij haar eerste regel, welke in 1130 door paus Innocentius II werd bevestigd. Sinds 1137 kreeg zij door de deelneming aan de krijgsdienst het karakter van een ridderorde en bestond zij uit drie klassen: ridders, priesters en broeders, wat echter niet ten gevolge had, dat de ziekendienst werd uitgeschakeld. Als patroon kozen zij de H. Johannes de Doper.
Vandaar de naam Johannieters. De groei van hun bezittingen en tevens van hun aanzien deed velen besluiten zich bij de Orde aan te sluiten en eiste een meer systematische verdeling. Zo ontstonden er zeven zgn. langues, sinds 1462 vermeerderd tot acht, met een grootwaardigheidsbekleder aan het hoofd, die met de grootmeester het hoofdbestuur der Orde uitmaakten. Deze langues waren onderverdeeld in prioraten, balijen en commanderijen. De verovering van Jeruzalem door Saladijn in 1187 was oorzaak, dat de Orde haar hoofdzetel moest verplaatsen, eerst naar Akka, daarna naar Ptolemaïs en vervolgens naar Cyprus. Achttien jaar later sloeg zij haar tenten op in Rhodus.
Van dit eiland werden zij in 1523 na heldhaftige tegenstand door de Turken verdreven. De ridders vestigden zich nu op verschillende plaatsen, totdat Karel V hun in 1530 de eilanden Malta, Gozzo en Comino afstond, onder voorwaarde, dat zij steeds tegen de ongelovigen zouden strijden en die eilanden teruggeven, zodra het hun gelukte Rhodus te heroveren. Sedert die tijd noemde men hen Malthezer Ridders. Onder de grootmeester Jean de Lavalette, die de stad en vesting van die naam deed verrijzen, werd een aanval van Soleiman II, met groot verlies afgeslagen en de ridders handhaafden nu hun onafhankelijkheid tot aan de Franse Omwenteling. Reeds vroeger hadden zij, ten gevolge van de Hervorming, hun goederen in Engeland, de Nederlanden en Skandinavië verloren en, toen zij door Bonaparte op zijn tocht naar Egypte werden aangevallen, gaf de grootmeester Hompesch zich over zonder ernstige tegenstand te bieden (12 Juni 1798). In Sept. 1800 veroverden de Engelsen het eiland en, hoewel bij de Vrede van Amiens bepaald was, dat het teruggegeven zou worden aan de Orde, bleef het in het bezit van Groot-Brittannië. Na het aftreden van de laatste grootmeester Hompesch in 1799 bleef de Orde echter nog hier en daar in prioraten voortbestaan.
Paus Leo XIII herstelde in 1879 de waardigheid van grootmeester. Bovendien ontstonden in verschillende landen naast de nog bestaande afdelingen van geprofeste ridders, verenigingen van ereridders, die zich eveneens Malthezer ridders noemden. In Nederland ontstond zulk een afdeling van de Souvereine Orde van Malta in 1911, in België bestaat zij sinds 1932.De eigenlijke Johannieter Orde vestigde zich in Noord-Nederland in 1196 met de eerste stichting Nijmegen. Hierop volgden Utrecht (1252), Haarlem en andere plaatsen. De Zuidelijke Nederlanden, die tot de langue van Frankrijk behoorden, telden tot de Franse Revolutie acht commanderijen. De daar overgebleven ridders werden ingelijfd bij het groot-prioraat Bohemen-Oostenrijk. De Pruisische Johannieter Orde, in 1810 en 1811 opgeheven, ontving, als Koninklijke Pruisische Johannieter Orde, een nieuwe regeling door het Kabinetsbesluit van 15 Oct. 1852. Toen werd de „Balije van Brandenburg” weder opgericht en men heeft haar een bestemming gegeven, die overeenkomt met de voormalige (verplegen van zieken).
Met de Malthezer Orde staan zij niet in verband. Ook Nederland heeft zijn afdeling (zie hierna).
Lit.: J. Delaville le Boulx, Les Hospitaliers en Terre-Ste et à Chypre 1100-1310 (Paris 1904); Idem, Cartulaire des Hospitaliers de St. Jean de Jérusalem (4 dln, Paris 1894-1906); E. v. Beresteyn, Gesch. der J.-orde in Nederl. tot 1795 (1934); G. Dansaert, Hist. de l’Ordre S. et M. de St Jean de Jér. (Bruxelles 1932).
Orde van Sint-Jan
heet de Nederlandse tak van de oude ridderlijke Orde van het Hospitaal van Jeruzalem.
Na de Hervorming maakte de Protestants geworden Balije van Brandenburg (zie boven) zich langzamerhand los van de Malthezer Orde. In het laatst der 16de eeuw werden slechts Protestantse ridders in de Orde opgenomen. In Nederland bloeide de Orde onder de „Herrenmeister” (Commandeur) Johan Maurits de Braziliaan; daarna raakte zij in verval. In 1810 ontnam het Pruisische saecularisatie-edict aan de Balije Brandenburg haar goederen. Evenwel, in 1812 werd de Kon. Pruisische Johannieter Orde gesticht en in 1852 de Balije weder hersteld, echter zonder teruggaaf van haar goederen.
Op instigatie van Prins Hendrik der Nederlanden werd in 1909 de Commanderij Nederland als afdeling van de Balije Brandenburg in het leven geroepen. De statuten werden in dat jaar goedgekeurd en sedert enkele malen gewijzigd; als stichtingsdatum werd 30 Apr., de geboortedag van H.K.H. Prinses, thans H. M. Koningin Juliana, aangenomen. De Commanderij heeft zich na Wereldoorlog II van Brandenburg onafhankelijk gemaakt en is nu een volkomen zelfstandige Nederlandse vereniging onder de naam „Orde van Sint-Jan”, als Nederlandse tak van de aloude ridderlijke Orde van het Hospitaal van Sint-Jan van Jeruzalem.
Haar statuten werden in 1946 koninklijk goedgekeurd. De Orde heeft een gelijke taak als die der Malthezers op zich genomen. De zetel der Orde is Den Haag.