Nederlands rechtsgeleerde (Leiden 13 Juni 1813-Leiden 17 Mrt 1882), studeerde te Leiden, waar hij in 1842 promoveerde op proefschrift De Notis Pauli et Ulpiani ad Papinianum, werd daarna advocaat en repetitor in Leiden en in 1859 aldaar hoogleraar in het Romeinse recht als opvolger van Van Assen. Hij was eveneens doctorandus in de klassieke letteren en verkreeg in 1875 dit doctoraat honoris causa.
Zijn destijds zo beroemde Pandectensysteem staat geheel op de bodem der toenmalige Duitse dogmatische beoefening van het Romeinse recht, waarbij de teksten als illustratie van het volmaakte en onveranderlijke systeem dienden. Hij volgde dezelfde methode in zijn colleges, die om hun helderheid en levendigheid de algemene bewondering wekten en waardoor hij met zijn onvergelijkelijk doceertalent op vele generaties van Leidse juristen zijn stempel heeft gedrukt. Goudstuk was de eerste Joodse hoogleraar in Nederland en ofschoon in geloofszaken het type van de verlichte Jood, nam hij jarenlang het voorzitterschap van de Mij tot Nut der Israëlieten waar, kwam op voor de belangen der Joden in Roemenië en schreef over het Joodse vraagstuk een Open Brief aan Mr J. J.
L. v. d. Brugghen (1863).PROF. MR H. R. HOETINK
Bibl. : Oratio de Studie iuris romani hac quoque aetate in patria nostro excolendo (inaug. oratie, 1859) ; Pandecten-systeem, I (1866), II (1880, van dit werk verscheen een Engelse, een Franse en in 1881 in Moskou een Russische vertaling door L. F. Snegirewa) ; Kritische Aanteekeningen op Gaius (1875).
Lit.: J. A. Levy, J. E.
G. (1882, Mannen en Vrouwen van beteekenis, XIII, 8); W. v. d. Vlugt, in Weekbl. v. h. Recht, nr 5388.