Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Joan Melchior KEMPER

betekenis & definitie

Jhr, Nederlands rechtsgeleerde en staatsman (Amsterdam 26 Apr. 1776 -Leiden 20 Juli 1824), studeerde rechten te Amsterdam en werd in 1798 hoogleraar in het burgerlijk en natuurrecht te Harderwijk, waar hij in 1801 als rector zijn bekende Oratio de prudentia civili in promovenda eruditione uitsprak. Toen reeds toonde hij zich een strijdbaar Nederlander en in 1806 schreef hij anoniem Brieven tot waarschuwing tegen annexatieplannen van Frankrijk.

In 1806 werd hij hoogleraar te Amsterdam, in 1809 te Leiden. Bij het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid heeft hij een rol gespeeld. Nadat Kemper in Leiden de stoot gegeven had tot de ommekeer werd hij door het Algemeen Bestuur 23 Nov. 1813 met Fannius Scholten als commissaris-generaal naar het nog weifelende Amsterdam gezonden. Hij leverde de tekst van de proclamatie van 2 Dec., waarin Willem, overeenkomstig zijn wens en die van het Algemeen Bestuur, tot souverein vorst werd uitgeroepen. Kemper keerde weer terug tot zijn hoogleraarschap, werd in de adelstand verheven en in 1817 tot lid van de Tweede Kamer benoemd. Politiek was de vroegere patriot een liberaal aanhanger der regering.Een belangrijke rol heeft Kemper gespeeld bij de Nederlandse codificatie. Hij was in 1814 benoemd tot president der commissie tot samenstelling der algemene wetboeken. Deze waren: met het Lijfstraffelijk Wetboek de Manier van procederen en het Wetboek van Koophandel. Het ontwerp van een Burgerlijk Wetboek, dat voor een zeer groot deel het werk van Kemper was, ging een lijdensweg. De meerderheid der commissie wilde volstaan met de herziening van de Franse code, doch Kemper wist met de minister van Justitie, Van Maanen, te bewerken, dat de koning zich voor een waarlijk Nederlands wetboek verklaarde, waarvan Kemper een schets leverde en dat nu door hem met zijn medeleden Reuvens en Bijleveld ontworpen werd (Ontwerp-1816, nimmer gepubliceerd).

Na de vereniging met België achtte de koning het raadzaam het oordeel van een Belgische commissie in te winnen, die het ontwerp afkeurde en zich voor een herziening van het Franse Wetboek verklaarde. Toch werd het ontwerp, op slechts enkele punten gewijzigd, in 1820 bij de Staten Generaal ingediend (uitgeg. in 1864). Kemper verdedigde het persoonlijk in de Tweede Kamer, die het niettemin verwierp. Kemper zette op verzoek van de koning zijn codificatie-arbeid echter voort.

PROF. DR A. J. C. RÜTER

Bibl.: Crimineel wetboek voor het koninkrijk Holland met inleiding en aanmerkingen van J. M. Kemper (1809); Jaarboeken van het Fransche recht en de Fransche rechtsgeleerdheid (4 stukken, 1812-1813); Verzameling van wetten en decreten, betrekking hebbende op de inlijving en organisatie der Hollandsche departementen (1813); Redevoering over den invloed van een onafhankelijk volksbestaan op de letteren en schoone kunsten (1814). Zijn zoon J. de Bosch Kemper heeft uitgegeven: Verhandelingen, redevoeringen en staatkundige geschriften van Jhr. J. M. K. (3 dln, 1835-1836).

Lit: J. W. A. Naber,J.M K. (1913); S. van Brakel, De gesch. van het tot stand komen van het RW. van 1820 tot 1838, en R. P. Cleveringa, De ontwerpen-1816 en -1820, beide in Gedenkboek Burgerlijk Wetboek 1838-1938 (Zwolle 1938).

< >