Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jeremias de DECKER

betekenis & definitie

Nederlands letterkundige (Dordrecht Aug. 1609-begr. Amsterdam 23 Dec. 1666), was de zoon van een uit Antwerpen afkomstige makelaar, die in 1616 poorter van Amsterdam werd.

Zijn leven lang woonde hij ongehuwd bij zijn ouders in, zonder naar het schijnt een zelfstandig beroep te hebben uitgeoefend. Reeds vroeg wijdde hij zich aan de letteren; door zelfstudie leerde hij Latijn en Frans. Zeer bescheiden van nature, debuteerde hij eerst op 41-jarige leeftijd met een bundel vrij geestige, deels zelfs ietwat pikante epigrammen. Daarna werd in de misschien door Geeraert Brandt samengestelde bloemlezing Verscheyde Nederduytsche gedichten (1651) opgenomen zijn belangrijkste gedicht Goede Vrijdagh of lijden onses Heeren Jesu Christi (afz. herdr. in bibliofiele uitg.

Maastricht 1923; met inl. v. H. Godthelp als no. 4 v. d. Kleine Dietse Keur, ’s-Gravenhage 1941), een dichtwerk van grote schoonheid en diepte en een machtig en bewogen verhaal van Christus’ laatste dagen.

Verschillende zijner andere gedichten, die uitmunten in ongekunstelde eenvoud, getuigen van een scherp critisch vernuft, sommige zijn zelfs uitsluitend satirisch, bijv. zijn Lof der geldsucht. Zijn overdreven zwaarmoedigheid is echter dikwijls hinderlijk; zo doet ons de smart, die hij uit in zijn gedichten, toen hij op ca 50-jarige leeftijd zijn vader verloor, bepaald abnormaal aan. In 1658 geraakte hij bevriend met Jacob Westerbaen ; hun correspondentie vindt men in Kost-verlooren (1666, pamflet-Knuttel 9728).MR H. F. WIJNMAN

Bibl.: Puntdichten (Amsteldam 1650); Baptistes of dooper. Treurspel. Uyt de Lat. vaersen v. G.

Buchanan (1652); Gedichten, vers. d. J. Kolom (1656) ; Rijm-oeffeningen (1659, 3de dr. 1702); Lof der geldsucht ofte vervolg der rym-oeffeningen (1668, herdr. 1687); Alle de rijm-oeffeningen uitg. d. M.

Brouërius v. Nidek (2 dln, 1726); Oorspronkelijke dichtstukken (1827); J. de D., bloemlezing door J. Karsemeyer (1936, Libellen-serie 133).

Lit.: K. H. de Raaf, J. d. D. in de Nieuwe Gids (1912, 1); Idem, Rembrandt’s portret van J. d. D. in Oud-Holland XXX (1912); J.

Karsemeyer, De dichter J. v. D., diss. Amsterdam (1934).

< >