baron, Nederlands krijgsman (Genève 22 Sept. 1773 -Schônfeld in Silezië 12 Juni 1850), volle neef van de voorgaande, was oorspronkelijk in Franse militaire dienst. In de revolutiejaren woonde hij verschillende oproerige bewegingen bij, o.a. verdedigde hij met de Zwitserse garde de Tuilerieën bij de bekende bestorming op 9/10 Aug. 1792.
Hij ontkwam naar Zwitserland, en trad 31 Mrt 1794 in dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In dat jaar streed hij in de Zuidelijke Nederlanden tegen de Fransen. In 1795 ging hij over in het Pruisische leger. In 1805 werd hij gouverneur van de zoon van de erfprins, de latere koning Willem II.
Met de prins nam hij deel aan de veldtochten van Wellington in Spanje en Portugal. Bij het herstel van de onafhankelijkheid van Nederland trad hij aldaar in dienst en was in 1815 kwartiermeester-generaal, d.i. chef van de staf van de Prins van Oranje, met de rang van generaal-majoor. Als zodanig concentreerde hij, tegen de bevelen van de hertog van Wellington en met goedkeuring van de prins, de Nederlandse troepen bij Quatre-Bras, hetgeen aanleiding werd tot de aldaar op 16 Juni 1815 geleverde slag, die van belangrijke, zo niet beslissende invloed was op het beloop van de veldtocht. In 1816 volgde zijn bevordering tot luitenant-generaal.
Een belangrijke rol speelde hij in de krijgsverrichtingen, welke verband hielden met de Belgische opstand. In 1830 nam hij onder prins Frederik deel aan de vierdaagse strijd in de straten van Brussel (23-27 Sept.) ; in het volgend jaar ontwierp hij als chef van de staf het plan voor de operaties die tot de Tiendaagse Veldtocht hebben geleid. Wegens zijn grote verdiensten werd hij in de adelstand verheven met de titel van baron en beloond met het Commandeurskruis der Militaire Willemsorde. Het door hem nagelaten dagboek is een van de belangrijkste bronnen voor de militaire geschiedenis in zijn tijd..MAJ. DR J. W. WIJN