Frans schrijver (kasteel Florian, departement Gard, 6 Mrt 1755 - Sceaux 13 Sept. 1794), werd toen hij tien jaar was, door een oom meegenomen naar Voltaire die toen op Ferney woonde, bij wie hij door zijn intelligentie zeer in de smaak viel. Daarna ging hij naar Parijs, eerst als page van de hertog van Penthièvre, werd kapitein van een afdeling dragonders, nam deel aan het gezelschapsleven en leefde of in Parijs of op een van de kastelen van de hertog van Penthièvre.
In 1788 werd hij lid van de Académie française; hij legde zich ook toe op het Spaans. In 1793 werd hij zoals zovelen gevangengenomen, maar de val van Robespierre redde hem. Hij stierf kort daarna.Florian schreef landelijke romans, waarin de 18de-eeuwse zucht van terug-naar-de-natuur à la J. J. Rousseau zich verlustigt in de onschuld van de landelijke bevolking, in dit geval van de boerenbevolking van de Cévennes, zodat Ste Beuve er van zei: „Men moet Estelle lezen als men 14½ jaar is; als men voorlijk is, is 15 al te laat.” Verder schreef Florian romans vol ridderlijkheid, nakomelingen van de 17de-eeuwse van Mlle de Scudéry, nu onleesbaar en toneelstukken waarin hij veel beter en natuurlijker is. Hij is echter vooral bekend gebleven door zijn fabels. Dit letterkundig genre, dat zijn onovertroffen meester in de 17de eeuw had in La Fontaine, werd in de 18de eeuw, die weinig lyrisch, maar zeer didactisch was ingesteld, vrij druk beoefend. Florian publiceerde de zijne in 1792; zij omvatten 89 fabels, verdeeld in 5 boeken. Hij schreef ook andere gedichten; één van die gedichten is op de wijs van het révolutionnaire lied „La Carmagnole”, en het couplet er van dat begint met Que faut-il au républicain? is vaak gehouden voor een couplet van de Carmagnole zelf; een ander is het bekende Plaisir d’amour. Daar hij in zijn romans Languedoc beschrijft en verheerlijkt, wordt hij als een van de eerste félibres beschouwd; als herinnering verenigen de félibres zich eens per jaar voor het huis te Sceaux, waar hij gestorven is. Zijn gedicht Voltaire et le serf du Mont Jura (1782) werd bekroond. Zijn werk viel in de 18de eeuw en ook nog later zeer in de smaak en is herhaaldelijk herdrukt, ook vertaald.
DR O. G. ELLERBROEK
Bibl.: Galatée (naar Cervantes; 1783); Numa Pompilius (1786) ; Estelle et Némorin (1788); Gonzalve de Cordoue (1791) met een voorrede: Précis historique sur les Maures; Guillaume Tell (in de gevangenis geschreven) ; vertaling van Don Quichotte van Cervantes; Eliézer et Nephtali. Blijspelen: Les deux Billets (1779) ; Le Bon Ménage ou la suite des Deux Billets (1782) ; Le Bon Père ou la suite du Bon Ménage (1783); La Bonne Mère (Ned. vert, van L. van Ollefen, Amsterdam 1785) ; Myrtil et Chloë; Les jumeaux e.a. Œuvres complètes de F. publ. p. Renouard (1820, 16 dln) ; Œuvres inédites publ. par Pixérécourt (1824, 4 dln); Œuvres publ. p. Briand (1823-’24, 13 dln), door Jouffret (1837-’38, 12 dln). Léo Glaretie: Florian (in de Coll, des dass, popul. 1891). Œuvres de F. Les Arlequinades (Strasbourg 1922 in de Bibl. Romanica) ; Fables et Théâtre (Paris 1934). Fables précédées d’une étude sur la fable, suivies de Ruth et de Tobie, met aant. van E. Gérusez (1920). Mémoires d’un jeune Espagnol. Introd. et notes de A. Bonis (1923). In Nederland gaf C. H. Lambert een schooleditie van fabels van Florian, die er 52 bevat (Zwolle, 3de dr. 1895).
Lit.: A. de Mont vaillant, F., sa vie, ses œuvres, sa correspondance (1879); G. Saillard, F., sa vie, son œuvre (Toulouse 1912) ; vgl. van dez. : Essai sur la fable en France au 18e s. (Toulouse 1912); W. Schwenke, Fl.s Beziehungen z. dschen Lit. (Weida i. Th. 1908) ; Ella Spiero, Fl.s Fabeln in ihrem Verhältnisse z. d. Fabeln La Fontaines (Leipzig 1912) ; T. Rühfel, Fl.s Bearbeitung d. Galatea d. Cervantes (München 1928); Comte G. Marechal de Bièvre, Un neveu de Voltaire: Le marquis de Fl. in: Rev. des Et. hist. 1925; Idem, 2 art. in hetz, tdschr. v. 1927 en 1929; E. Pilon, L’Estelle de Fl., Mme Gonthier, in: Rev. des deux mondes, 1925; M. Björkenheim, Estelle de Fl. (Helsinki 1932).