(Auguste Marie Joseph) Frans staatsman, filosoof en historicus (Castres, dep.Tarn, 3 Sept. 1859 - Parijs 31 Juli 1914), was de markantste figuur van het Westeuropese socialisme van het einde der 19de en het begin der 20ste eeuw. In 1881 werd Jaurès leraar in de wijsbegeerte aan het lyceum te Albi en in 1883 lector in datzelfde vak te Toulouse.
In 1885 tot Kamerlid gekozen, sloot hij zich bij de republikeinse linkerzijde aan. In 1889 niet herkozen, hervatte hij zijn wetenschappelijke arbeid te Toulouse. Langzaam rijpte nu in hem zijn socialistische overtuiging, maar anders dan bij de Marxisten bleef bij hem zedelijke critiek op de bestaande maatschappij de krachtigste beweegreden. In 1891 promoveerde hij op een Latijnse en een Franse dissertatie. In de laatste (De la réalité du monde sensible) formuleert hij zijn pantheïstische, beter: dynamisch monistische, wereldbeschouwing, die hij altijd getrouw gebleven is. Van 1893-1898 zit Jaurès opnieuw in de Kamer en sluit hij zich aan bij de fractie der Onafhankelijke Socialisten, een soort ontmoetingspunt zowel van de drie andere socialistische partijen, alsook van sommige links-staande radicalen.
In tegenstelling met de Marxist Guesde kiest hij hartstochtelijk partij voor de revisionisten in de Dreyfus -affaire (1898). Onbetwist leider nu van één der beide socialistische partijen in Frankrijk, de „Parti socialiste français”, wordt Jaurès de verkondiger van een Westeuropese libertijns-humanistische, socialistische ideeënwereld, die vooral sedert de oprichting van het dagblad Humanité (1904), dat ook buiten Frankrijk veel gelezen wordt, meer en meer het evenwicht houdt tegenover het Middeneuropese Marxisme. Van 18981902 stond Jaurès buiten de volksvertegenwoordiging. Na 1902 voerde hij aanvankelijk „blocpolitiek” met de radicalen, wier strijd tegen de Kerk hij steunde. In 1904 kwam er echter een einde aan die politiek. Het Internationaal Socialistisch congres van Amsterdam had haar op aandringen der Guesdisten veroordeeld.
Ofschoon Jaurès de innerlijke zwakheid speciaal van het Duitse Marxisme inzag, schikte hij zich, omdat hij boven eigen inzicht de organische eenheid stelde tussen de socialistische idee en de proletarische beweging. In Apr. 1905 werd dus de „Parti socialiste, section Française de l’Internationale ouvrière” opgericht, waarvan hij ook weer de onbetwiste leider werd. In hoofdzaak heeft hij zich in de volgende jaren ingespannen om de vrede, die meer en meer in gevaar kwam, te redden. Hij spande zich onafgebroken in voor de internationale toenadering. Heftig opponeerde hij tegen de wederinvoering van de driejarige diensttijd door het ministerie Barthou. Tijdens de crisis van Juli 1914 oefende Jaurès voortdurend op zijn regering de krachtigste druk uit, opdat zij Rusland zou weerhouden de krijg tegen Oostenrijk te beginnen.
In de nationalistische pers beschuldigde men hem er van omgekocht te zijn door het buitenland. In de avond van 31 Juli werd hij op Montmartre doodgeschoten door de nationalist Villain, die later ontoerekenbaar verklaard is. 23 Nov. 1924 is zijn gebeente bijgezet in het Panthéon. Hij is een der zeer weinigen in de moderne geschiedenis geweest, die de politiek weer op ethiek en wijsgerige geschiedenisbeschouwing hebben trachten te grondvesten. Wat zijn denkbeelden over staat en maatschappij aangaat, aanvaardde Jaurès wel tot op zekere hoogte de Marxistische leer van de klassenstrijd, maar legde hij toch ook grote nadruk op de gemeenschap der klassen, een innige, levende band met de natie: in een politieke democratie is de staat niet meer uitsluitend klasseinstrument en hij wordt het steeds minder. „In werkelijkheid is de staat niet de uitdrukking van één klasse, maar van de verhouding der klassen, van de verhouding harer krachten.”Bibl. : De primis socialismi germanici lineamentis apud Lutherum, Kant, Fichte et Hegel (1891) ; De la réalité du monde sensible (1891); Histoire socialiste (12 dln, 1901-1907). (Hiervan zijn van de hand v. J.: I La constituante (1901); II La législative (1902). III-IV La convention (1903). XI1: La guerre Franco-Allemande (1907). Het gedeelte over de Fr. Rev. is door A.
Mathiez in 19221924 in acht delen opnieuw uitgegeven onder de titel Histoire socialiste de la Rév. Française) ; Les preuves, Affaire Dreyfus (1898) ; Action socialiste (1899) ; Etudes socialistes (1901) ; Discours parlementaires (ed. Claris 1904) ; Proposition de loi sur la réorganisation de l’armée (1910); L’armée nouvelle (1910); Pages choisies (1922); Œuvres de Jean Jaurès (IX dln, Paris 1931-1939).
Lit.: L. Soulé, La vie de J., 1859-1892 (1921); F. Gouttenoire de Toury, J. et le parti de la guerre (1922) ; Léon Trotsky, Jean J. (1924) ; P. Desanges et L. Mériga, Vie de J. (1924) J L. Lévy-Bruhl, Jean J. (1924) ; Ch.
Rappoport, Jean J.; l’homme, le penseur, le socialiste (1915, 3de dr. 1925); M. Pease, Jean J., Socialist and Humanitarian (1920); E. Vandervelde, J. (1930); W. Banning, J. als denker (1931) ; F. Pignatel, J. par ses contemporains (1925) ; L. Larguier, Le citoyen J. (1932) ; P.
J. Bouman, Jaurès, Wilson, Rathenau (1936); F. Challaye, J. (1938); A. Zévaès, J. J. (1941) ; J- H. Jackson, J.
J. (1943) , J. Feuillard, J., homme d’aujourd’hui (1948) ; F. Venturi, J. J. (Torino 1948).