is in de oorspronkelijke betekenis een in het begin der 20ste eeuw in New Orleans tot bloei gekomen muziekvorm, beoefend door de Noordamerikaanse neger. Zij is ontstaan uit religieuze en wereldlijke negerliederen (spiritual en work-song) waarin o.a. oorspronkelijk Afrikaans materiaal is bewaard, en heeft daarbij invloed ondergaan van in Amerika geïmporteerde Europese volksliederen, van de gedeeltelijk onder invloed daarvan ontstane negroïde blues; van de blanke harmonie-orkestmuziek en de gedeeltelijk daaruit ontstane ragtime-music.
Kenmerken zijn: solistische en ensemble-improvisatie, soms over een gegeven melodie, soms alleen over een harmonisch schema; 2-delige maatsoort; sterke nadruk op het metrische element, vertolkt door, in volledige bezetting, slagwerk, banjo (of guitaar), sousaphoon (of contrabas, pizzicato bespeeld) en piano; veelvuldig gebruik van de syncoop; instrumentale bezetting waarin de blaasinstrumenten (oorspr. uitsluitend klarinet, trompet en trombone, later ook saxofoons) overheersen, waarvan het timbre afwijkt van het bij ons gebruikelijke en wordt getrokken naar het vocale neger-timbre, bepaald door een snel keelvibrato.
De belangrijkste bronnen van de jazz zijn ragtime en blues. Ragtime ontstond reeds tegen het einde der vorige eeuw —o.a. Harlem Rag (1895) en Maple Leaf Rag (1899) —uit een vermenging van marsmuziek zoals door de blanke harmonie-orkesten werd uitgevoerd —Jagtime Johnson’s Ragtime March (1901) — en uit de „minstrel-show”-muziek als cakewalk, jig e.d. Het karakter was hoofdzakelijk instrumentaal, in eerste instantie zelfs pianistisch, en conventioneel: perioden van 8 maten, simpele majeur-harmonisatie en mars-tempo. Een van de eerste bands die ragtime-muziek speelden, was van Buddy „King” Bolden (ca 1895 e.v.) te New Orleans. Het ensemble bestond uit 5-7 improviserende musici die marsen e.d. speelden bij Sunday-, election-, funeral-parades etc. Ragtime werd o.a. door de blanke pianist Ben Harney in New York gepopulariseerd en leidde toen tot de, met het oorspronkelijk weinig verband hebbende, blanke ragtime-muziek waarvan Zez Confrey’s Kitten on the Keys (1921) het bekendste voorbeeld is.
De eerste blues werd ongeveer met de eeuwwisseling gesignaleerd — Mamie’s Blues —, maar exactere gegevens zijn eerst van ruim tien jaar later bekend toen de neger-cornettist W.C. Handy enkele blues-improvisaties optekende en publiceerde: Memphis Blues (1912) en St Louis Blues (1914). Haar voornaamste bronnen zijn worksong, spiritual en Europese volksliedjes, vnl. Schotse en Ierse balladen. De blues onderscheidt zich van de ragtime door het vocale karakter; phrasen van 12 maten; vermenging van majeuren mineur-harmonieën (blue-note); langzaam tempo (met uitzondering van de snelle blues uit Texas); en het optreden van breaks: korte geimproviseerde instrumentale cadenzen. De belangrijkste vertolker van de blues is de vocaliste Bessie Smith.
Uit deze beide componenten ontstond ca 1910 de jazz. Het woord zelf is van onbekende origine en is in gedrukte vorm eerst uit 1916 bekend. Een belangrijke musicus uit deze eerste periode is de pianist en vocalist Jelly Roll Morton (1885-1941) die de jazz de hierboven reeds genoemde kenmerken gaf. Bij de stijgende belangstelling van blanke musici voor deze muziekvorm wordt zij echter van vele kenmerken ontdaan: grote orkesten treden op, o.a. van Paul Whiteman; verfijnde arrangementen nemen de plaats van improvisatie in. En met een toenemende standaardisering en het insluipen van meestal sentimentele Westerse karaktertrekken verdringt ca 1920 deze pseudo-vorm de oorspronkelijke jazz uit de publieke belangstelling. Het is vooral in deze tijd dat de aangepaste, blanke jazz-vorm invloed uitoefent op Europese en Amerikaanse klassieke componisten: Igor Strawinsky (Ragtime). Maurice Ravel (pianoconcert en vioolsonate), Paul Hindemith (Kammermusik no 1), Darius Milhaud (Création du monde en Boeuf sur le toit), Ernst Krenek (Jonny spielt auf), Kurt Weill (1900-1950; Dreigroschenoper en Mahagoni), Aaron Copland (pianoconcert, Billy the Kid, Rodeo), George Gershwin (1898-1937; Porgy and Bess, Rhapsody in Blue, pianoconcert) en John Alden Carpenter (1876; Krazy Kat en Skyscrapers).
Intussen bleven echter in de „barrel houses”, vooral in New Orleans, maar ook elders, kleine neger-ensembles de authentieke jazz spelen. Voornamelijk onder invloed van de uitermate virtuoze trompettist en vocalist Louis Armstrong kwam deze muziek ca 1925 onder de term Hot Jazz - dit in tegenstelling tot de intussen ontstane, hierboven beschreven blanke versie: sweet jazz - weer onder de aandacht van het blanke publiek. In deze tijd valt de waarschijnlijk enige periode waarin de jazz ook door blanke musici op de vrijwel authentieke wijze wordt gespeeld: de belangrijkste vertegenwoordiger van deze blanke jazz-stijl die zich voornamelijk in Chicago concentreerde en ook veelal als Chicago-stijl wordt aangeduid, was de cornettist Leon Bix Beiderbecke die sterk onder invloed van Armstrong stond.
Zoals de blanke echter na de eerste periode van belangstelling voor de jazz deze tot sweet-music vervormde, zo ontstond na de hernieuwde belangstelling voor deze muziekvorm, ondanks de Chicagoans, wederom een blanke versie, die ca 1935 onder de naam swing-music bekend werd. Het baanbrekende blanke orkest uit deze periode is dat van de clarinettist Benny Goodman. Weer ontstonden grote orkesten, arrangementen, cliché’s e.d., die jammer genoeg ook op sommige neger-musici — o.a. op de pianist en bandleider Edward Kennedy „Duke” Ellington, na een periode waarin deze zeer begaafde musicus met een groot orkest een verbluffend compromis tot stand wist te brengen tussen de oorspronkelijke jazz-stijl en een meer Westers-symphonische stijl — een funeste invloed heeft uitgeoefend.
De huidige toestand is zo, dat nog steeds door kleine negerensembles jazz-muziek wordt geïmproviseerd volgens de oorspronkelijke traditie. Daarnaast bestaan alle mogelijke min of meer afwijkende, geciviliseerde vormen — swing, sweet, bebop, Progressive jazz, en alle mogelijke vormen van dans- en amusementsmuziek — die zowel door negers als blanken worden uitgevoerd en wel is waar ten dele zijn af te leiden uit de oorspronkelijke New Orleans-jazz, maar er desondanks te weinig verwantschap meer mee vertonen om onder de naam jazzmuziek te kunnen worden samengevat.
JAN WISSE
Lit.: W. Sargent, Jazz Hot and Hybrid (1938); Ch. Delaunay, Hot Discography (1941) ;H. Panassié, The Real Jazz (1942); M. Mezzrow and B. Wolfe, Really the Blues (1946); R. Blesh, Shining Trumpets (1949).