Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Trombone

betekenis & definitie

is een koperen blaasinstrument, bestaande uit een grotendeels cylindrische buis, aan één zijde met een ketelvormig mondstuk, aan de andere zijde verwijdend en van een wijde klankbeker voorzien. De buis is gebogen tot een sterk afgeplatte S, waarvan een deel uitschuifbaar is.

Met behulp van dit schuifmechaniek kan de lengte van de buis en dus de toonhoogte gewijzigd worden. De trombone werd in verschillende typen gebouwd: discant-, alt-, tenor-, bas- en contrabastrombone. Hiervan zijn discant- en alttype geheel in onbruik geraakt, terwijl thans het tenortype het meest wordt toegepast.De tenortrombone heeft als grondtoon de bes van het contra octaaf. Met de schuivende buis (coulisse) kan men de toon zesmaal een halve toon verlagen. Alle chromatische tonen kunnen voortgebracht worden van



De grondtoon Bes contra en enkele lagere tonen kunnen ook gespeeld worden. Er is dus een hiaat tussen deze zgn. pedaaltonen en vorenstaande omvang. Dank zij de coulisse zijn op de trombone glissandi mogelijk. Daar de een kwart lager staande bastrombones moeilijk bespeelbaar zijn, heeft men ter vervanging hiervan tenortrombones gebouwd, die met behulp van een kwartventiel tot bastrombone kunnen worden verstemd. De in harmonieorkesten gebruikelijke trombone heeft geen systeem van schuivende buizen, de chromatische tonen worden met behulp van ventielen voortgebracht. Hoewel men in de trombone een nakomeling mag zien van de Romeinse buccina (let op de overeenkomst van dit woord met de Nederlandse naam voor trombone: bazuin), moet men als eigenlijke ontstaanstijd de 15de eeuw noemen. In het opera-orkest zijn trombones reeds bij Monteverdi (17de eeuw) vermeld. In het symphonie-orkest worden sinds Beethoven drie trombones voorgeschreven.

Lit.: G. Sachs, Handb. der Musikinstr.kunde (1930); S. Meyer u. A. Wunderer, Grundlagen d. Instrumentenkunde (1950); E. Elsenaar, De Trombone (1947).

< >