Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Jacobus GOLIUS

betekenis & definitie

Nederlands oriëntalist (’s-Gravenhage 1596 Leiden 28 Sept. 1667), studeerde te Leiden onder Erpenius Oosterse talen, vooral Arabisch.

In 1622 ging hij met een gezantschap der Staten naar Marokko, waar hij gelegenheid had zich verder op de studie van het Arabisch toe te leggen. Na de dood van Erpenius werd Golius tot zijn opvolger benoemd (1625). Deze, verlangend zich verder in het Arabisch te bekwamen, deed met goedvinden van curatoren van 1625 af een vierjarge reis door de Levant, Arabië en Mesopotamië en keerde vervolgens naar Leiden terug, waar hij inmiddels, als opvolger van Snellius, ook tot hoogleraar in de wiskunde was benoemd. In 1633 stichtte hij de Leidse sterrenwacht.

Zijn Arabisch woordenboek was baanbrekend; een Perzisch woordenboek van zijn hand werd te Londen uitgegeven. Hij heeft de Nederlandse geloofsbelijdenis, de Heidelberger Catechismus, en de liturgische teksten in het Arabisch overgebracht.

Bibl.: Lexicon Arabico-Latinum etc. (2de dr., 1653); Achmedis Arabsiadae vitae et rerum gestarum Timuri historia etc. (1636); Muhammedis filii Ketiri elementa astronomica etc. (1669); ui tg. der Grammatica Arabica van Erpenius (1656); Dictionarium Persico-Latinum (1669).

Lit.: W. M. G. Juynboll, Zeventiende-eeuwsche beoefenaars van het Arabisch in Nederland (Utrecht 1937).

< >