Frans-Belgisch dichter (Brussel 7 Jan. 1858 29 Sept. 1924), studeerde in de rechten te Leuven, maakte daar deel uit van de beweging der „Jeune Belgique” en was een van de oprichters van het gelijknamige tijdschrift (1881). Te Brussel gevestigd, was hij een tijd lang stagiaris bij Mr Edmond Picard, wiens geestelijke invloed hij enigermate onderging.
Als dichter is Gilkin een volgeling van Baudelaire, o.m. in La Nuit (1897), uitdrukking van zinnelijk pessimisme. Le Cerisier fleuri (1899) is de getuigenis van zijn terugkeer tot een meer serene, gevoelige en huiselijke kunst, met Horatius verwant. In zijn toneelwerken drukt hij verheven gedachten uit, belichaamd in heldhaftige en legendarische figuren: de theorie van de evolutie, de overwinning van de geest op de stof, de strijd van het mystisch ideaal tegen de levensmachten.Bibl.: Toneelwerken: Prométhée (1899); Jonas (1900); Savonarole (1906); Egmont; les Etudiants russes; Le Roi Cophétua.
Lit.: Gilbert, I. G. (1908).