zoon van Jakob en Lea, was de stamvader van de naar hem genoemde stam, wiens gebied zich van het meer Tiberias en de berg Tabor tot de vlakte van Jizreël uitstrekte en in het O. aan de Jordaan grensde. Zijn vaderlandslievende geest toonde de stam in de vrijheidsoorlog onder Debora, die vnl. zijn gebied gold.
Overigens treedt deze stam nergens op de voorgrond; hij wordt gewoonlijk samengenoemd met Zebulon. Het vruchtbare gebied van Issaschar lag aan de karavaanweg van Egypte naar Aram (Syrië) en Mesopotamië. Dit bracht grote welvaart mede, zodat in Gen. 49 : 14 vlg. zijn rust wordt geroemd, maar ook zijn loondienst (de naam werd verklaard als isj sachar, „loonman, huurling”) wordt bespot.