Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Isoglossen

betekenis & definitie

zijn de grenslijnen die binnen het gebied van een bepaalde taal of van haar dialecten kunnen getrokken worden om de verspreidingsgebieden van twee of meer woorden voor eenzelfde begrip af te bakenen. Uiteraard komen de isoglossen het talrijkst voor in de dialecten, maar ook binnen een beschaafde omgangstaal kan één woord bij voorkeur in één gedeelte van het taalgebied en een ander in een ander gedeelte algemeen gebruikelijk zijn, zoals bijv. voor het Hoogduits door Kretschmer werd betoogd.

Een voorbeeld van een dialectische isoglosse is die tussen het Waalse leenwoord patat en het Nederlandse aardappel (erpel e.d.) in de oostelijke helft van Oost-Vlaanderen, in Vlaams-Brabant en Antwerpen, terwijl een deel van Limburg, West-Vlaanderen, Zeeland en Noord-Brabant beide woorden kennen en het overige Nederlandse taalgebied alleen aardappel-vormen gebruikt (vgl. L. Grootaers, Inleiding tot de Taalkunde, blz. 224-226, met kaart). Ten onrechte wordt in de linguistische terminologie de benaming isoglossen gewoonlijk ook voor isophonen, isomorfen en isotagmen gebruikt.

< >