(Latijn : intuitio; Grieks: theoria) betekent aanschouwing. De term heeft in de moderne filosofie grote betekenis gekregen door Bergson, die de intuïtie als het hogere kenvermogen tegenover het op het practische gerichte verstand stelt.
Door de intuïtie grijpt onze geest het wezenlijke der dingen. Bergson wijst in zijn voordracht L’intuition philosophique op de onuitsprekelijke, maar steeds allerlei omschrijvingen proberende intuïtie, die een filosofisch systeem beheerst. De intuïtie is iets uiterst eenvoudigs, dat echter na lange inspanning en verwerking van gegevens eerst kan doorbreken. In de filosofie der wiskunde spreekt L. E. J.
Brouwer van intuïtie als het fundamentele proces van afscheiding en vasthouding van eenheden in het bewustzijn, waarop het wiskundig bouwen berust (z intuïtionisme). In het algemene spraakgebruik wordt de intuïtie veelal opgevat als het plotselinge inzien van een verband, dat niet is voorafgegaan door bewuste verwerking van gegevens en toch evident is. Sommige psychologen, o.a. J. H. van der Hoop, spreken van het intuïtieve bewustzijnstype.PROF. DR H.J. POS.