(griep) is een besmettelijke ziekte, waarvoor de mens zeer vatbaar is. Zij komt meestal voor in epidemieën, die enkele weken tot enkele maanden duren en die in ons klimaat een voorkeur hebben voor de wintermaanden.
Dergelijke epidemieën doen zich voor om de 2 tot 5 jaar. Met grotere tussenpozen breidt de influenza zich over de hele wereld uit; dan spreekt men van een pandende. Bij deze pandemieën heeft de ziekte meestal een kwaadaardiger karakter, waardoor zij berucht is. Buiten de epidemieën komen er sporadische gevallen van influenza voor, die moeilijk met zekerheid als zodanig zijn te herkennen. Epidemieën van influenza bestonden waarschijnlijk reeds in de Middeleeuwen en er zijn aanwijzingen voor een grote pandende in 1580. De laatste pandemieën dateren van 1889-1890 en van 1918-1920.
In 1918 begon de influenza in Spanje (vandaar de naam „Spaanse griep”) in het voorjaar. Snel breidde zij zich over Europa uit en bereikte via de havensteden weldra Engeland en Amerika. In Oct. 1918 ging een golf van influenza over de hele wereld, in het voorjaar van 1919 en in de eerste maanden van 1920 gevolgd door nieuwe uitbarstingen. Het aantal sterfgevallen ten gevolge van deze pandemie wordt op 20 millioen geschat.Lang is men in het onzekere gebleven omtrent de oorzaak der influenza. Thans weten wij dat een filtreerbaar virus de oorzaak is. In 1933 toonden de Engelse onderzoekers Smith, Andrewes en Laidlaw aan, dat spoelvocht uit de neus-keelholte van influenzapatiënten een virus bevat, waarmee fretten kunnen worden geïnfecteerd en dat er in het bloed van herstellende grieppatiënten antistoffen voorkomen, die dit virus onschadelijk maken. Dit virus heet nu influenza A virus. In 1940 ontdekten Amerikaanse onderzoekers een ander type, het zgn. influenza B virus. Beide types zijn ook in Nederland gevonden tijdens de epidemieën der laatste jaren.
Bij influenza B zijn de verschijnselen wat lichter en complicaties zeldzamer dan bij influenza A. Overigens is het voornaamste verschil immunologisch, d.w.z. de antistoffen, die in het bloed voorkomen na het doormaken van influenza A, beschermen niet tegen influenza B en omgekeerd. De specifieke immuniteit na het doormaken van griep is van korte duur; zij vermindert tamelijk snel en heeft waarschijnlijk na % jaar al geen betekenis meer.
Influenza wordt overgebracht van mens op mens door kleine vochtdruppeltjes, afkomstig uit de bovenste luchtwegen der zieken, welke druppeltjes door anderen worden ingeademd. Na een incubatieperiode van 1 à 2 dagen wordt men plotseling ziek met rillerigheid, koorts en algemeen ziektegevoel. De overige klachten zijn zowel bij verschillende individuen als bij verschillende epidemieën nogal uiteenlopend. Meestal zijn de voornaamste klachten hoofdpijn, pijn in ledematen en oogspieren, een droge prikkelhoest, gebrek aan eetlust, slapeloosheid en zweten. Soms zijn er buikklachten als misselijkheid, braken, buikpijn en diarrhee. De koorts, die de eerste of tweede dag het hoogst pleegt te zijn, daalt geleidelijk en is gewoonlijk binnen 4 tot 6 dagen verdwenen.
Tijdens de ziekte zijn er, behalve een rode en licht gezwollen keel weinig afwijkingen te vinden. Als zich geen verwikkelingen voordoen volgt spoedig herstel, zij het ook dat sommigen nog dagen of weken lang slap en moe blijven en een grote neiging hebben tot zweten; dit schijnt vooral het geval te zijn als het acute stadium weinig koorts veroorzaakte.
Het gevaar van influenza schuilt vnl. in de complicaties, waarbij bacteriële infecties van de longen het veelvuldigst zijn. Het influenzavirus woekert in de epitheelcellen van de neus-keelholte, van de luchtpijp en de grote luchtpijptakken. Het epitheel wordt daarbij gedeeltelijk verwoest en als die verwoesting ernstig is krijgen bacteriën, die onder normale omstandigheden bij iedereen als onschuldige commensalen leven in de bovenste luchtwegen, de kans diep in het weefsel van luchtwegen en longen binnen te dringen, waar zij verre van onschuldig blijken te zijn. Op deze wijze ontstaan dan de gevreesde longontstekingen door staphylococci, pneumococci of haemolytische streptococci, die niet alleen voor jonge kinderen en voor oude, zwakke mensen maar ook voor krachtige individuen hoogst gevaarlijk kunnen zijn en een enkele keer binnen 24 of 48 uur de dood tot gevolg hebben. Waarschijnlijk kan ook het influenzavirus op zichzelf een longontsteking veroorzaken, maar bij de influenza der laatste jaren — en alleen die is zowel bacteriologisch als virologisch nauwkeurig onderzocht — bleken er bijna steeds bacteriën in het spel te zijn als een longontsteking was ontstaan. Tegen deze complicaties hebben wij thans vnl. in de antibiotica (penicilline, aureomycine, chloromycetine) krachtige wapens, zodat wij er heel wat beter voorstaan dan in 1918 het geval was.
Er is echter nog geen middel beschikbaar dat het influenzavirus zelf onschadelijk maakt; de behandeling moet dus in hoofdzaak gericht zijn tegen de verwikkelingen. Bovendien hoopt men in de toekomst in staat te zijn de epidemische verbreiding der ziekte te beperken en bijzonder vatbaren te beschermen door middel van prophylactische vaccinaties met influenza-virus-vaccin, dat bereid wordt uit verschillende virusstammen, die door formol van hun ziekmakende eigenschappen worden beroofd, doch daarbij hun antigene (immuniserende) eigenschappen behouden. Na inspuiting van dit vaccin ontstaat binnen 8 à 10 dagen een zeer verminderde vatbaarheid, die enige maanden blijft bestaan.
DR. H. J. VIERSMA
Lit.: Th. M. Rivers, Viral and Rickettsial Infections of Man (Philadelphia, London, Montreal 1948).
(2, bij dieren). Bij dieren komen enkele ziekten voor, waaraan men de naam influenza heeft gegeven, alhoewel de ziekteverwekkers onderling verschillen. De influenza van het paard is een acute besmettelijke ziekte, veroorzaakt door een virus dat alleen maar ziekteverwekkend bij het paard is. Deze paardeninfluenza, welke in Nederland inheems is, geeft verschijnselen van algemeen ziek zijn, zoals hoge koorts, versnelde pols en ademhaling, en voorts aandoeningen van alle slijmvliezen; vooral de oogslijmvliezen worden aangetast en ook het darmslijmvlies (diarrhee); dikwijls neemt men zwellingen waar van de onderhuidse weefsels. De smetstof is in vrijwel alle weefsels van het aangetaste lichaam aantoonbaar; evenzo in vrijwel alle uitscheidingsproducten, hetwelk verspreiding van de ziekte mogelijk maakt. Zeer belangrijk is, aangetoond door Poels, dat het virus, na genezing, nog jarenlang in het bloed en ook in het sperma aanwezig kan zijn; een dekhengst die klinisch hersteld is, kan dan ook jarenlang nog vele merries besmetten, waarvan dan soms een groot aantal ziek wordt; na een dergelijke dekking volgt vaak geen bevruchting of de aanvankelijk ontstane bevruchting wordt door de influenza verstoord.
Het ziekteverloop is meestal gunstig doch een geheel virus-vrij worden ontstaat pas na zeer lange tijd of nimmer; van merries is o.a. bekend dat na schijnbaar volledig herstel het virus nog lange tijd met het speeksel kan worden uitgescheiden. Een specifiek geneesmiddel is onbekend; voorbehoedende entmethodes zijn niet gevonden. De ziekte doet zich in Nederland slechts nu en dan voor; het zou gewenst zijn dat besmette hengsten en merries van de fokkerij werden uitgesloten.
De varkensinfluenza wordt door een ander virus veroorzaakt; deze ziekte komt in Amerika voor als ernstige acute besmettelijke ziekte van varkens van allerlei leeftijd; deze „Hog-flu” is uitvoerig onderzocht door Shope; de sterfte kan vrij belangrijk zijn; de ziekte doet zich vooral voor als longontsteking. Men ziet, evenals bij de mens met virusinfluenza, ook hier in vele gevallen een secundaire bacteriële infectie door een haemophiele bacil nl. Hemophilus suis. Experimenteel is gebleken dat deze bacil alleen niet in staat is de varkensinfluenza te verwekken, met het virus samen gelukt dit wel; infecteert men een proefdier met beide gelijktijdig, dan ontstaat de typische ernstige varkensinfluenza. Deze belangrijke varkensziekte is hier onbekend. Van Deense en Duitse zijde is melding gemaakt van biggeninfluenza; deze „influenza” komt veel voor bij jonge biggen; ook hier zou de oorzaak een virus zijn samen met Hemophilus suis. De ziekte verspreidt zich door inademing van besmette uitademingslucht en verloopt als een vrij milde longontsteking; de meeste biggen herstellen. Niet alle onderzoekers zijn van de juistheid van de opvatting, dat een virus de oorzaak van de biggeninfluenza (,,Ferkelgrippe”) zou zijn, overtuigd. In ons land komen vele longaandoeningen bij jonge biggen voor, meer dan eens werd Hemophilus suis uit de afwijkende longen geïsoleerd, doch het is tot nu toe niet gelukt een virus aan te tonen; daarentegen staat het vast dat de varkensinfluenza van Shope wel door een virus veroorzaakt wordt. Men heeft gemeend, dat dit virus eigenlijk het zo gevaarlijke influenza-virus van de mens zou zijn, uit de tijd na Wereldoorlog I, aangeslagen bij en aangepast aan- het varken; dit is hoogst waarschijnlijk onjuist; wel is er enige verwantschap tussen beide vira, wat blijkt uit enige overeenkomst wat betreft de antigeenstructuur.
PROF. DR JAC. JANSEN
Lit.: W. A. Hagan, The Infectious Diseases of Domestic Animals (1945); v. Hutyra Marek, Manninger, Special Pathology and Therapeutics of the Diseases of Domestic Animals (5th ed. 1946).