ook genoemd Sino-Tibetaanse of Sinitische talen, omvatten de volgende:
a. Chinees;
b. Tibeto-Birmaans, bestaande uit: Tibetaans, Birmaans, een aantal dialecten die gesproken worden in het centrale en oostelijke deel van het Himalajagebergte en in de vlakten ten Z. daarvan, Lolo, en andere dialecten op het grensgebied van Zuid-West China en Tibet;
c. T’ai-talen, te verdelen in een zuidelijke groep (Siamees en Lao) en een noordelijke (Khamti, Shan, in Birma, Dioi in Kwéi-tsjou, en waarschijnlijk de Li-talen van het eiland Hainan;
d. De Karen-dialecten van Beneden-Birma, ofschoon hun verwantschap niet geheel zeker is; e. Enige Jenissei-Ostiakische en Kottische dialecten, in het uiterste N. van Siberië aan de Jenissei; zij schijnen verwant te zijn met de Tibeto-Birmaanse groep.
De talen, behorende tot de Tibeto-Birmaanse groep zijn onderling vrij nauw verwant, maar de verwantschap van de hoofdgroepen onderling is vaag.
De Indo-Chinese talen kenmerken zich alle door zekere formele elementen, waarvan de voornaamste is mono-syllabisme. Een toon-systeem is bijv. in het Chinees tot ontwikkeling gekomen.
Lit.: A. Conrady, Neue austrisch-indochinesische Parallelen (Leipzig 1920); J. Przeluski, Le Sino-tibétien (1924, Les langues du monde); H. Cordier, Bibliotheca indosinica (4 dln, Paris I9i2-i5, Buil. de l’École Frans. de l’Extr. Orient, 15-18); K. Wulff, Über das Verhältnis des Malayo-Polynesischen zum Indo chinesischen (Köbenhavn 1942).