(geb. Riyad ca 1880) is de naam waaronder de tegenwoordige koning van Nedjden Hidjäz, of zoals zijn rijk tegenwoordig heet, Sa’oedië, gewoonlijk wordt aangeduid.
Zijn eigen naam is Abd al-Aziz (III) ibn Abd al-Rahman; Ibn Sa’oed is meer een familienaam voor de dynastie, die afstamt van Mohammed Ibn Sa’oed, een centraal-Arabisch vorst, die van 1735-1766 regeerde en aan Abd al-Wahhab, de stichter der Wahhäbietische secte, gastvrijheid verleende. Het stamland der Ibn Sa’oed-dynastie ligt om de steden Riyad en Dar’ija in Nedjd. Door de ontplooiing van het fanatieke Wahhäbietisme verkreeg deze dynastie in het begin der 19de eeuw een grote machtspositie in Arabië, waarbij ook Mekka in 1803 veroverd werd. Zij werden kort daarna door Egyptische troepen in opdracht van de Turkse Sultan verdreven en moesten zich in hun stamgebied concentreren, terwijl zij in voortdurende vijandschap leefden met de door de Turken begunstigde dynastie der Ibn Rasjïd, die haar stamland in Hä’il in de Sjammar-bergen had. In 1891 veroverden de Ibn Rasjid zelfs Riyad, zodat de leden der Ibn Sa’oed-dynastie voortaan in ballingschap moesten leven in Zuid-Arabië. De tegenwoordige vorst (volgde zijn vader op in 1900), is er in 1902 in geslaagd Riyad weer te veroveren en zijn macht in Nedjd uit te breiden, totdat de gebeurtenissen van Wereldoorlog I hem veroorloofden de door de Turken gesteunde Ibn Rasjid geheel te verslaan (verovering van Hä’il in 1921).
Abd al-Aziz noemde zich toen Sultan van Nedjd. Gesteund door zijn fanatieke Wahhäbieten (zich noemende „ichwän” of broeders) wist hij zijn machtsgebied steeds te vergroten, totdat een conflict met de Sjerif Hoesein van Mekka en koning van de Hidjäz, hem gelegenheid gaf Mekka te veroveren (Oct. 1924). Het volgende jaar viel Djedda, dat verdedigd werd door Hoesein’s zoon Ali. Ibn Sa’oed nam nu ook de titel van koning van de Hidjäz aan, totdat hij in 1932 zijn gebieden samenvatte onder de naam Sa’oedië. Gedurende zijn regering zijn orde en veiligheid in NoordArabië op ongekende wijze toegenomen. De Wahhabietenleer is de officiële godsdienstvorm in Sa’oedië, maar zij wordt met matigheid toegepast, omdat de talrijke Mohammedanen, die telken jare ter bedevaart naar Mekka komen, moeten worden ontzien.
Overigens is Ibn Sa’oed op de duur ook met andere Arabische staten in conflict gekomen, waardoor het ten Z. van de Hidjaz gelegen bergland van Asir in zijn macht kwam. Op de grenzen van Irak en van (Trans) Jordanië hadden van tijd tot tijd gevechten tussen de daar levende stammen plaats, terwijl in 1934 een formele oorlog uitbrak met Jemen in Zuid-Arabië. Deze oorlog heeft tot tijdelijke bezetting van Jemenietische kustplaatsen geleid, maar toonde aan, dat Ibn Sa’oed niet van zins was het bergland te veroveren. In Wereldoorlog II wist Ibn Sa’oed zijn rijk buiten de vijandelijkheden te houden, maar bleef daarbij, anders dan de aanvankelijke stemming onder de bevolking, Engelsgezind. Hij is een belangrijke machtsfactor geworden in het Midden-Oosten en ook toegetreden tot de Arabische Liga.PROF. DR J. H. KRAMERS
Lit.: H. St. John Philby, The Heart of Arabia (London 1922); K. Williams, I., The Puritan King of Arabia (1933); H. C. Armstrong, Lord of Arabia: I. (1934); A.
Zischka, Die Auferstehung Arabiens (1942); H. St. John Philby, Arabian Days (London 1948).