Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Huisrecht

betekenis & definitie

Art. 165 der Grondwet waarborgt de onschendbaarheid der woning en verbiedt het binnentreden er van tegen de wil van de bewoner.

Slechts de wet kan hierop uitzonderingen maken ten behoeve van ambtsverrichtingen en moet dan de vormen voorschrijven, waaraan de ambtenaar bij de uitoefening van zijn bevoegdheid gebonden is.

In tal van wetten, zoals bijv. in de wet van 21 Juli 1890, S. 127, tot verzekering van de toepassing van bij de wet bevolen of toegelaten vrijheidsbeneming, in de artt. 120 tot en met 123 W.v.Stv. met het oog op de opsporing van strafbare feiten, en in vele bijzondere wetten (Arbeidswet, Vuurwapenwet, Loterijwet e.a.) is dit punt geregeld. In het algemeen komen die vormvoorschriften hierop neer, dat de ambtenaar zich alleen toegang tot een woning mag verschaffen in tegenwoordigheid van een hogere functionaris of krachtens diens algemene of bijzondere last, en dat van dit binnentreden proces-verbaal moet worden opgemaakt.

Overschrijdt de ambtenaar zijn bevoegdheid of neemt hij de voorgeschreven vormen niet in acht, dan maakt hij zich krachtens art. 370 W.v.Str. aan een misdrijf schuldig en loopt hij de kans op een zware straf.

Een bepaling van algemener strekking, daar zij gericht is tegen ieder, die in een woning binnendringt, of in die woning vertoevende zich op de vordering van de rechthebbende niet aanstonds verwijdert, is te vinden in art. 138 W.v.Str. Hij maakt zich dan schuldig aan een misdrijf, dat gewoonlijk huisvredebreuk genoemd wordt en kan gestraft worden met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete tot f 300,—, en onder in de Wet genoemde verzwarende omstandigheden zelfs tot een jaar gevangenisstraf.

De bescherming van het huisrecht strekt zich uit over woningen — ruim opgevat, zodat ook woonwagens en woonschepen er onder vallen —, besloten lokalen of erven, terwijl art. 139 soortgelijke beveiliging geeft aan voor de openbare dienst bestemde lokalen, een bepaling welke niet geschreven is met het oog op het huisrecht, doch de strekking heeft de orde en rust bij de uitoefening van de openbare dienst te handhaven.

Een andere inbreuk op het huisrecht is gelegen in de bepalingen van het W.v.Stv. betreffende de huiszoeking (artt. 97 lid i1 en 111-113), het doorzoeken van de plaats van het strafbare feit, de woning of verblijfplaats van de verdachte of van openbare plaatsen ter ontdekking van in beslag te nemen voorwerpen. Alleen voor dit doel is krachtens de tegenwoordige wet huiszoeking mogelijk. Terecht is zij in genoemde artikelen aan strenge vormen gebonden. Vermelding verdient hierbij, dat de huiszoeking ter inbeslagneming behoudens één uitzondering zich niet mag uitstrekken tot het zgn. papieronderzoek d.w.z. niet tot brieven of andere geschriften, tenzij krachtens een uitdrukkelijk verlof der rechtbank.

Volgens de BELGISCHE Grondwet (art. 10) mag geen huiszoeking plaats hebben tenzij in de gevallen door de wet voorzien en volgens de vormen die zij voorschrijft. Talrijke wetten hebben deze stof geregeld. De voornaamste zijn: art. 35-39 en 87-90 van het W.v.Stv., die betrekking hebben op de opsporing van de misdrijven; het decreet van 19 Juli 1791, dat het toezicht inricht op de koffiehuizen, herbergen, winkels en andere plaatsen, die voor het publiek toegankelijk zijn; de wet van 7 Juni 1832 en 6 Apr. 1843 over de opzoekingen, die toegelaten zijn om de sluikhandel te beteugelen; het reglement van 9 Juli 1858, art. 6, op de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen. Indien een openbaar ambtenaar buiten deze gevallen of zonder de voorgeschreven formaliteiten in het huis van een burger moest dringen, zou hij zich schuldig maken aan woonschending (art. 148 Strw.); de artt. 439-442 geven de straffen aan voor woonschending door particulieren bedreven.

Lit.: Simons-Pompe, Leerb. v. h. Ned. Strafrecht II (6de dr., Groningen - Batavia 1941), blz. 249 v.v., 507 v.v.; C. W. van der Pot, Handb. v. h. Ned. Staatsrecht (4de dr., Zwolle 1950), blz. 417 v.v.; J.

M. van Bemmelen, Strafvordering. Leerb. v. h. Ned. Strafprocesrecht (4de dr.,’s-Gravenhage 1950), blz. 182 v.v. J. Simon, Strafvordering. Handboek van het Belgisch Strafprocesrecht (Brussel, 1949, 2D).

< >