(Nestor), Vlaams schrijver (Deerlijk 25 Nov. 1840 - Ingooigem 28 Oct. 1922), werd in 1864 tot priester gewijd en in hetzelfde jaar benoemd tot leraar aan het St-Lodewijkscollege te Brugge. In 1867 werd hij leraar aan het Klein Seminarie te Roeselare, waar hij in 1875-’76 Albrecht Rodenbach als leerling had.
Hij speelde in die jaren de rol van Vlaams agitator, die de leuze: „dat volk moet herleven” in West-Vlaanderen lanceerde en het nationale ferment legde in Rodenbach en de Blauwvoeterie. Zijn leerlingen, op wie hij een grote invloed uitoefende, hield hij tevens een ideaal van grootmenselijkheid voor, dat vruchtbaar heeft ingewerkt op de Vlaamse culturele herleving. In 1877 werd hij directeur van een nonnenklooster te Heule, in 1878 principaal van het college te leper, in 1888 pastoor te Wakken en in 1895 te Ingooigem. Hij was een leerling van Gezelle. Hij schreef enkele gedichten (o.a. Avondstilte, 1877; De Zee, 1878), krachtige modellen van synthetische portretkunst (Twintig Vlaamsche koppen, Roeselare 1901, 2 dln) en prozaschetsen met impressionnistische flitsen. Grote roem oogstte hij als gevierd causeur: de kunst van het gesproken woord beoefende hij als geen ander van zijn tijdgenoten.DR R. F. LISSENS
Bibl.: Regenboog uit andere kleuren (Roeselare 1899); Drij geestelijke voordrachten (Gent 1899); Op wandel (Gent 1902); Voordrachten (Roeselare 1904).
Lit.: A. de Ridder, Pastoor H. V. (Amsterdam 1908); A. Walgrave, H. V., in: Jaarb. 1925 Kon. VI. Acad.; F. de Pillecijn, H.
V. (Tielt 1941); A. Demedts, H. V., de levenwekker (Roeselare 1945).