Duits grootindustrieel (Mülheim a. d. Ruhr 12 Febr. 1870 - Berlijn 10 Apr. 1924), was de kleinzoon van Matthias Stinnes, de schepper van een machtige onderneming die mijnbouw, kolenhandel en scheepvaart omvatte.
In de laatstgenoemde twee takken maakte hij zich spoedig zelfstandig. Reeds vóór 1914 had hij zowel economisch als geografisch buiten zijn aanvankelijk terrein vaste voet gekregen; de oorlog kostte hem zijn buitenlandse vestigingen doch maakte dank zij regeringsorders zijn positie zeer sterk, zodat hij terstond nadien de opbouw van het Stinnesconcern ter hand kon nemen. Dit apparaat was gericht op economische integratie doch ook op het behoud van voor Duitsland waardevolle kapitaalgoederen; toen Stinnes’ macht zijn hoogtepunt bereikte beheerste hij naar schatting 20 pct van het industriële apparaat, w.o. papierfabricage, de Siemens-Rheinelbe-Schuckert-Union, automobielproductie, verder banken, dagbladen en ondernemingen in het buitenland.Hij sprak zich heftig tegen de eisen der Entente uit en had van 1920-’24 zitting in de Rijksdag voor de Duitse Volkspartij. De overeenkomst van 1918 tussen werkgevers en vakverenigingen was voor een groot deel zijn werk.
Het concern ging na zijn dood snel achteruit en tenslotte bleef er, na een sanering, een combinatie over die na Wereldoorlog II uit enige tientallen ondernemingen bestond en waarvan de geallieerde Hoge Commissie in Dec. 1951 de definitieve ontbinding eiste.
Lit.: K. Albach, Die Tragödie des Hauses S. (1925); L. M. Hartsough, The Rise and Fall of the S. Combine (in: Journal of Econ. and Business Hist. 1931).